SRU-K1-2025-8

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer CIVAR no. 202503419
  • Uitspraakdatum 15 september 2025
  • Publicatiedatum 14 oktober 2025
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Bij de beantwoording van de vraag of de publicaties op de Facebookpagina en op Starnieuws, alsook in Times of Suriname onrechtmatig zijn jegens Winter (ingevolge artikel 6:162 BW), staan naar vaste jurisprudentie tegenover elkaar het recht op uitingsvrijheid en, onder meer, het recht op bescherming van eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer. Het is een hoogwaardig maatschappelijk belang dat een burger of een bedrijf niet door publicaties in de pers of online wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het is echter evenzeer een hoogwaardig maatschappelijk belang dat gepubliceerd wordt over verdenkingen van misstanden die de samenleving raken, om te voorkomen dat deze laatste kunnen blijven voortbestaan doordat zij niet bekend zijn bij het grote publiek. Welk belang voorrang dient te hebben, hangt af van de omstandigheden, die daartoe in onderling verband moeten worden bezien. Gaat het om publicatie van een negatief waardeoordeel, dan is niet beslissend of dat oordeel juist kan worden bevonden. Relevante omstandigheden bij de beoordeling kunnen zijn, onder meer:
    de aard van de verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene wie deze verdenkingen betreffen;
    de ernst van de misstand die de publicatie bekend wil maken;
    de steun die de verdenkingen ten tijde van de publicatie vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
    de waarschijnlijkheid dat het met de publicatie beoogde doel langs een voor de burger of het bedrijf minder schadelijke weg, met redelijke kans op spoedig resultaat, zou kunnen zijn bereikt;
    de kans dat de desbetreffende informatie ook zonder de omstreden publicatie in de publiciteit zou zijn gekomen.
    Hiermee is het kader waarbinnen de publicaties geplaatst en beoordeeld moeten worden geschetst.

    De kantonrechter is van oordeel dat de staat de gronden voor de beschuldigingen aan het adres van Winter niet heeft onderbouwd met feiten en/of stukken. Winter heeft deze in zijn algemeenheid weersproken, maar heeft evenmin zijn stellingen toegelicht, zoals de stelling dat organen van het ministerie die bij grondaanvragen betrokken zijn niets wordt verweten. Kortom, het debat van partijen biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de toets of er deugdelijke feiten voorhanden waren voor de beschuldigingen van de staat ten tijde van de publicaties en of de beschuldigingen steun vonden in die feiten. Dat is nodig voor de beoordeling welk van de onder rechtsoverweging 4.10 bedoelde belangen moeten prevaleren. Derhalve zal een diepgaand onderzoek moeten plaatsvinden naar hetgeen partijen hebben aangevoerd. Voor dat onderzoek is in dit kort geding echter geen ruimte, zodat de zaak zal worden verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
Vonnis in kort geding in de zaak van

CIVAR no. 202503419
15 september 2025

WINTER, GIOVANNI GEROLD,
wonende te Paramaribo,
eiser, hierna: Winter,
gemachtigde: mr. E.K. Chotkanoe, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME M.N. HET MINISTERIE VAN GRONDBELEID EN BOSBEHEER,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal, zetelende te Paramaribo,
gedaagde, hierna: de staat,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat,

1. Het verloop van het proces
Het verloop van het proces blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met producties op 2 september 2025 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de mondelinge conclusie van repliek, aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2025 en de daarbij overgelegde producties;
  • de mondelinge conclusie van dupliek en uitlating producties, aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2025.

De datum voor de uitspraak is hierna nader bepaald op vandaag.

2 De feiten
2.1 Winter is beëdigd landmeter in Suriname.

2.2 Een brief van de Minister van Grondbeleid en Bosbeheer (hierna: de minister) van 25 augustus 2025 gericht aan de voorzitter van het Tuchtcollege voor Landmeters, vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Onderwerp: Klacht ex artikel 49 GLIS-wet tegen beëdigd landmeter
de heer Giovanni Gerold Winter

Paramaribo, 25 augustus 2025

Geachte voorzitter,
In de hoedanigheid van Minister van Grondbeleid en Bosbeheer wendt ondergetekende zich tot u met een formele klacht tegen beëdigd landmeter de heer Giovanni Gerold Winter.

Op 16 februari 2023 heeft de GLIS-landmeter in een advies aan de toenmalige minister zelf reeds aangegeven dat er ernstige bezwaren bestaan tegen zijn beëdiging en beroepsuitoefening. Inmiddels zijn er meerdere signalen, meldingen en concrete casussen aan het licht gekomen die deze bezwaren bevestigen en verzwaren.

Artikel 49 GLIS-wet voorziet in de mogelijkheid om tegen een beëdigde landmeter tuchtmaatregelen te treffen, waaronder schorsing, indien sprake is van misbruik, nalatigheid of onzorgvuldig handelen. De wijziging van het Decreet rechtstoestand vóór 1 juli 1982 uitgegeven gronden bepaalt dat:

  • de Minister pas op een aanvraag kan beslissen nadat een onderzoek door de Dienst Grondinspectie en het Districtscommissariaat heeft plaatsgevonden
  • gewezen titelhouders altijd eerst in de gelegenheid moeten worden gesteld om grondhuur aan te vragen voordat een titel aan derden wordt gegeven

Deze kaders beogen transparantie, rechtszekerheid en bescherming van gerechtigden. Van een beëdigde landmeter mag daarom gelet op zijn rol binnen dit stelsel en de zorgvuldigheidsplicht worden verwacht dat hij zich strikt conformeert aan deze wettelijke regels.

Uit intern onderzoek en externe meldingen is gebleken dat de heer Winter structureel in strijd met bovengenoemde bepalingen en beginselen heeft gehandeld.

A. Schending van zorgvuldigheid en belangenverstrengeling

In de kwestie Reeberg is vastgesteld dat de heer Winter kaarten heeft vervaardigd zonder zelf ter plaatse te zijn geweest, ten behoeve van personen die geen rechtmatige aanspraak hadden op de betrokken percelen.

B. Andere klachten van burgers

Naast Reeberg zijn er diverse klachten van burgers binnengekomen, waaronder betwiste kaartvervaardiging, vermeende manipulatie van perceelsgrenzen en twijfelachtige betrokkenheid bij titelaanvragen. Deze zaken worden nader onderzocht, maar schetsen samen een patroon dat de geloofwaardigheid van het beroep ernstig schaadt.

C. Overschrijding wettelijke kaders

Door het vervaardigen van kaarten en ondersteunen van aanvragen in strijd met de wettelijke regels (S.B. 2019 no. 120), heeft de heer Winter bijgedragen aan onjuiste of onrechtmatige procesvoering binnen het grondbeleid.

Dit handelen:

  • ondermijnt de rechtszekerheid van burgers;
  • tast het vertrouwen in het GLIS-systeem en de overheid ernstig aan;
  • schaadt de beroepsgroep van landmeters in haar geheel.

Dientengevolge verzoekt ondergetekende het Tuchtcollege met klem om:

  1. een onafhankelijk tuchtonderzoek in te stellen naar het handelen van de heer Winter, inclusief de Reeberg-kwestie en de overige klachten die momenteel in behandeling zijn.
  2. op basis van dit onderzoek de heer Giovanni Gerold Winter op grond van artikel 49 GLIS-wet te schorsen.
  3. kennis te nemen van het feit dat beleidsmatig reeds is bepaald dat aanvragen waarin kaarten van de heer Winter zijn betrokken voorlopig niet in behandeling worden genomen, teneinde verdere schade te voorkomen en de integriteit van het proces te waarborgen.

Het is in het belang van goed bestuur, transparantie en de geloofwaardigheid van de beroepsgroep dat tegen dergelijk handelen krachtig en zichtbaar wordt opgetreden. Alleen zo kan het vertrouwen van burgers in het grondbeleid worden hersteld.”

2.3 Een circulaire van de minister d.d. 25 augustus 2025 gericht aan “de Onderdirecteuren” en “de Dienst- en afdelingshoofden” (hierna ook aangeduid als: de circulaire) vermeldt, voor zover van belang, het volgende.

Naar aanleiding van de integriteitskwesties omtrent de beëdigde landmeter de heer G.G. Winter, waaronder de kwestie Reeberg, en de lopende klachtprocedure bij het Tuchtcollege van Landmeters, wordt hierbij de volgende beleidsinstructie vastgesteld, welke per heden van kracht is.

  • Alle aanvragen waarin kaarten van landmeter Winter voorkomen, worden niet in behandeling genomen.
  • Reeds in behandeling zijnde dossiers met kaarten van Winter worden onmiddellijk aangehouden tot nader order.
  • De Dienst der Domeinen en de afdeling Grondinspectie voeren een uitgebreide controle naar alle gevallen waarbij gebruik is gemaakt van kaarten afkomstig van Winter.

in alle twijfelgevallen: de behandeling van desbetreffende dossiers aanhouden.

  • Alle dossiers waarin kaarten van Winter voorkomen, direct rapporteren aan de minister met vermelding van:

perceelnummer & locatie (adres en coördinaten),

naam aanvrager,

aard van de aanvraag.

  • Aanvragers ontvangen bericht dat hun aanvraag tijdelijk wordt aangehouden wegens integriteitsonderzoek.

Er worden geen persoonlijke uitspraken gedaan over Winter; er wordt verwezen naar de beleidsinstructie.

Deze instructie blijft van kracht totdat het Tuchtcollege een definitieve uitspraak heeft gedaan of de minister anders beslist.

2.4 Op de Facebookpagina van het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer is eveneens op 25 augustus 2025 de volgende bekendmaking geplaatst.

Officiele Bekendmaking

Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer

Paramaribo, 25 augustus 2025

Het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer (GBB) maakt hierbij bekend dat naar aanleiding van integriteitskwesties rondom de beëdigde landmeter Giovanni Gerold Winter, het volgende beleid van kracht is gegaan:

  1. Aanvragen waarin gebruik wordt gemaakt van kaarten van landmeter Winter, zullen voorlopig niet in behandeling worden genomen.
  2. Reeds in behandeling zijnde dossiers met kaarten van Winter worden onmiddellijk aangehouden tot nader order.
  3. De Dienst der Domeinen en de Afdeling Grondinspectie zullen extra controles uitvoeren bij alle gevallen waarin kaarten van Winter zijn gebruikt.

– In twijfelgevallen worden de dossiers aangehouden.

4. Alle dossiers waarin kaarten van Winter voorkomen, worden afzonderlijk gerapporteerd aan de minister met vermelding van:

  • perceelnummer en locatie (adres en coördinaten);
  • naam van de aanvrager,
  • aard van de aanvraag.

5. Aanvragen die tijdelijk zijn aangehouden worden pas verder behandeld nadat het Tuchtcollege van Landmeters een definitieve uitspraak heeft gedaan of de minister anders beslist.

Wij rekenen op uw begrip en medewerking. 

De Minister van Grondbeleid en Bosbeheer

(…)”

2.5 Een artikel gepubliceerd op de website van het nieuwsmedium Starnieuws op 25 augustus 2025, vermeldt onder de kop “Minister Soeropawiro dient klacht in tegen landmeter Giovanni Winter”, voor zover van belang, het volgende:

Het ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer (GBB) is opgetreden tegen beëdigd landmeter Giovanni Winter. Minister Stanley Soeropawiro heeft bij het Tuchtcollege voor Landmeters een officiële klacht ingediend op grond van artikel 49 van de GLIS-wet.

De klacht volgt na ernstige onregelmatigheden, waaronder de kwestie-Reeberg, en meerdere klachten van burgers die momenteel worden onderzocht. 

Tegelijkertijd heeft de minister een beleidsinstructie uitgevaardigd om burgers direct te beschermen:

  • Aanvragen met kaarten van Winter worden niet behandeld.
  • Lopende dossiers worden onmiddellijk aangehouden.
  • Ambtenaren hebben meldplicht bij elk betrokken dossier.

Minister Soeropawiro: “Grond is van het volk. Wie misbruik maakt, schaadt het vertrouwen van het volk. Dat zal ik nooit toelaten.” Met deze ingreep wil de bewindsman de volledige bescherming van burgers waarborgen en het vertrouwen in het grondbeleid herstellen.”

2.6 In de editie van 26 augustus 2025 heeft het dagblad Times of Suriname onder de kop, “Onderzoek ingesteld naar werk landmeter Winter

Ook vakbondsleden zouden gronden hebben gehad”, een artikel gepubliceerd, luidende, voor zover van belang, als volgt:

“(…) Het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer (GBB) heeft een onderzoek ingesteld naar het werk van beëdigd landmeter Giovanni Gerold Winter. Alle landkaarten die door hem zijn vervaardigd, worden voorlopig aangehouden en niet meer in behandeling genomen. Minister Stanley Soeropawiro bevestigde dit maandag tijdens een regeringsconferentie en sprak van een noodzakelijke ingreep om de integriteit van het gronduitgifteproces te waarborgen. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de misstanden die de afgelopen periode zijn gemeld over de gronduitgifte te Reeberg.

(…)

Minister Soeropawiro zegt dat er ernstige twijfels zijn ontstaan over de juistheid en betrouwbaarheid van landkaarten die Winter heeft aangeleverd. Uit interne onderzoeken en rapporten van externe partijen blijkt dat de landmeter zich niet altijd aan de geldende normen heeft gehouden, waardoor burgers benadeeld zouden zijn. “De maatschappelijke verontwaardiging is groot en deze casus is daarom voorgelegd aan de Tuchtraad voor Landmeters”, verklaarde Soeropawiro.

Het ministerie heeft inmiddels een beleidsinstructie uitgevaardigd die op alle lopende en toekomstige aanvragen van toepassing is. De maatregelen luiden als volgt: nieuwe aanvragen waarbij kaarten van Winter voorkomen, worden niet behandeld. Reeds lopende dossiers worden onmiddellijk aangehouden. De Dienst der Domeinen en Afdeling Grondinspectie voeren verscherpte controles uit op alle gevallen waarin kaarten van Winter zijn gebruikt. In twijfelgevallen wordt de behandeling automatisch stilgelegd. Alle dossiers met kaarten van Winter moeten afzonderlijk aan de minister worden gerapporteerd, met vermelding van perceelnummer, locatie, aanvrager en aard van de aanvraag. Pas na een uitspraak van het Tuchtcollege van Landmeters, of na een nieuwe beslissing van de minister, kan de behandeling van aanvragen worden hervat. 

De kwestie treft niet alleen individuele burgers die wachten op hun grondaanvraag, maar ondermijnt ook de geloofwaardigheid van het totale gronduitgiftebeleid. Onbetrouwbare kaarten kunnen leiden tot dubbele toewijzingen, rechtszaken en verlies van vertrouwen in de overheid. Soeropawiro erkende dat de situatie pijnlijk is voor de betrokken burgers, maar benadrukte dat zorgvuldigheid nu zwaarder weegt dan snelheid. “We kunnen geen risico nemen dat de burgers grondpapieren ontvangen op basis van onjuiste of betwiste gegevens”, zei de minister. De minister sluit niet uit dat er een nieuwe procedure komt, waarbij percelen opnieuw worden gemeten door andere beëdigde landmeters. “We wachten het oordeel van het Tuchtcollege af. Daarna bekijken we of er herziening van aanvragen nodig is”, aldus Soeropawiro.” 

  1. Winter heeft bij brief van 26 augustus 2025 de minister als volgt aangeschreven.

Betreft: Schending van mijn rechten, o.a. van hoor- en wederhoor en zorgvuldigheidsbeginsel

Geachte Minister GBB,

Hierbij nader ik de heer Winter, Giovanni Gerold u met het volgende. Dat ik uit een circulaire d.d. 25 augustus 2025 no 2024-25/MinGBB en uit de media, onder andere Starnieuws d.d. 25 augustus 2025 heb vernomen, dat u een tuchtklacht tegen mij in mijn hoedanigheid als beedigde landmeter in Suriname heeft ingediend, bij het Tuchtcollege voor landmeters in Suriname. Hierbij heeft u het volgende verzoek aan het Tuchtcollege voor landmeters in Suriname gedaan:

  • Een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het handelen van de heer Winter, inclusief de Reeberg-kwestie en de overige klachten die momenteel in behandeling zijn.
  • Op basis van dit onderzoek de heer Giovanni Gerold Winter op grond van artikel 49 van de GLIS-wet te schorsen.
  • Kennis te nemen van het feit dat beleidsmatig reeds is bepaald dat aanvragen waarin kaarten van de heer Winter zijn betrokken voorlopig niet in behandeling worden genomen, teneinde verdere schade te voorkomen en de integriteit van het proces te waarborgen.

Dat het mij zeer verbaast dat u mij omtrent het bovenstaande niet eerst heeft opgeroepen voor verhoor, noch heeft gehoord en vervolgens mij ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om mij te verweren voor vermeende handelingen op grond waarvan u mij verwijten heeft gemaakt, c.q. op grond waarvan u een tuchtklacht tegen mij heeft ingesteld. Dit houdt in dat het beginsel van hoor- en wederhoor in de bovenstaande kwestie van de tuchtklacht door u ernstig is geschonden. Verder is hiermee ook het zorgvuldigheidsbeginsel door u geschonden en heeft u, zonder mij eerst op de door u gedane verwijten te laten verweren, in de circulaire en in de media allerlei beschuldigingen gedaan over mijn functioneren als landmeter, waardoor u mijn naam, eer en integriteit ernstig heeft geschaad.

Op grond van het voorgaande, met name op grond van de schending van het beginsel van hoor- en wederhoor en het zorgvuldigheidsbeginsel, waarmee schade aan mij is toegebracht, doe ik u thans het verzoek om mij binnen twee (2) dagen na heden voor een persoonlijk gesprek te ontvangen, zodat diepgaand over de door u gedane beschuldigingen omtrent mijn functioneren als landmeter besproken wordt en waarnodig de noodzakelijke correcties uwerzijds worden gedaan, alsook om de tuchtklacht tegen mij in te trekken, totdat ik door u op behoorlijke wijze in de gelegenheid ben besteld [de kantonrechter: gesteld] om mij schriftelijk te verweren, over handelingen waarover [de kantonrechter: men] mij meent te willen verwijten.”

Wachtende op een spoedige uitnodiging uwerzijds, verblijf ik inmiddels.”

2.8 In reactie op voormelde brief heeft de minister bij brief van 27 augustus 2025 Winter, voor zover van belang, als volgt bericht:

Geachte heer Winter,

Hierbij bevestig ik ontvangst van uw brief d.d. 26 augustus 2025.

Het indienen van een klacht bij het Tuchtcollege voor landmeters vloeit rechtstreeks voort uit mijn wettelijke bevoegdheid als minister van Grondbeleid en Bosbeheer. De inhoudelijke beoordeling en behandeling van deze klacht berust uitsluitend bij het Tuchtcollege, dat u de gelegenheid zal bieden tot verweer conform het beginsel van hoor- en wederhoor.

De tijdelijke beleidsinstructie met betrekking tot door u vervaardigde kaarten is een noodzakelijke beheersmaatregel in het belang van goed bestuur en blijft van kracht totdat het Tuchtcollege uitspraak heeft gedaan.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daarop
in conventie
3.1 Winter vordert, zakelijk weergegeven dat de kantonrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de staat veroordeeld:

  1. binnen 1 x 24 uur na betekening van dit vonnis of binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, de tuchtklacht in te trekken of ongedaan te maken;
  2. binnen 1 x 24 uur na betekening van dit vonnis of binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, de circulaire in te trekken of ongedaan te maken en daarover mededeling te doen aan allen tot wie voormelde circulaire bedoeld was;
  3. binnen 1 x 24 uur na betekening van dit vonnis of binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, via de media met name Starnieuws en het dagblad Times of Suriname mededeling te doen, dat de eerder gedane beschuldigingen, respectievelijk verschenen op 25 en 26 augustus 2025 met betrekking tot het functioneren van Winter als beëdigde landmeter in Suriname, onterecht zijn en niet op waarheid berusten en dat de staat Winter daarvoor excuses aanbiedt voor het daarbij ontstane ongerief;
  4. binnen 1 x 24 uur na betekening van dit vonnis of binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, aan Winter ineens vergoed, de door hem geleden schade voorlopig begroot op SRD 125.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van indiening tot aan die der algehele voldoening en incassokosten groot 15%;
  5. binnen 1 x 24 uur na betekening van dit vonnis of binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, bij wege van schadevergoeding aan Winter te betalen, de gemaakte kosten begroot op SRD 2.250,- aan vastrecht en oproepingskosten en USD 2.000 of de tegenwaarde daarvan in SRD volgens de verkoopkoers van de Centrale Bank van Suriname op de dag der voldoening aan advocaatkosten;
  6. één of meer beslissingen te nemen die de kantonrechter geraden acht, zo nodig onder aanvulling van de rechtsgronden.

3.2 Winter stelt daartoe dat de staat, kort weergegeven, onrechtmatig tegen hem heeft gehandeld en wel als volgt.
3.2.1 De staat heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, door hem niet te horen of hem in de gelegenheid te stellen zich te verweren tegen de hem verweten handelingen alvorens de tuchtklacht in te dienen. De beschuldigingen zijn niet bewezen en zijn niet eens onderzocht door de staat.

3.2.2 De staat heeft door aldus te handelen en in de circulaire en in de media beschuldigingen te uiten over het functioneren van hem en over vermeende handelingen van hem en voorts door alle door hem vervaardigde en bij GLIS ingediende landkaarten voor goedkeuring aan te houden en niet verder te behandelen het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.

3.2.3 De beleidsinstructies en de tuchtklacht zijn ongegrond en onrechtmatig. De tuchtklacht is bovendien te algemeen, niet goed gemotiveerd en is gelet op de formulering daarvan geen klacht maar een verzoek om onderzoek. Dit strookt niet met artikel 49 GLIS-wet, waarin aan het Tuchtcollege niet een onderzoeksbevoegdheid is verleend maar een bevoegdheid tot het beoordelen van een klacht.

3.2.4 Hij heeft de minister schriftelijk gevraagd om uitgenodigd te worden om het een en ander diepgaand te bespreken en om de tuchtklacht in te trekken, totdat hij in staat is gesteld zich te verweren bij de staat. Echter heeft de staat bij de onder sub 2.8 geciteerde brief, kort weergegeven, geweigerd daaraan gevolg te geven en hem bericht dat de beleidsinstructie van kracht blijft totdat het Tuchtcollege uitspraak heeft gedaan.

3.3 Door het aanhouden van de door hem ingediende kaarten en door negatieve berichten via circulaires en de media (Starnieuws en Times of Suriname) in de publiciteit te brengen, zijn de goede naam, eer en integriteit van hem geschonden en wordt hij in de samenleving gezien als een landmeter die onbetamelijk en onzuiver heeft gehandeld bij het vervaardigen van landkaarten. Daardoor eisen zijn klanten restitutie van voorschotbetalingen, waardoor hij schade lijdt welke wordt begroot op SRD 125.000,-.

3.4 Als de onrechtmatige gedragingen niet worden gestaakt zal de schade aanzienlijk hoger zijn, aangezien verwachtbaar is dat steeds meer klanten hem als onbetrouwbaar en niet integer zullen beschouwen en hun opdrachten zullen intrekken en betaalde voorschotten zullen terugeisen. Een voorziening in kort geding is dus noodzakelijk.

3.5 Zijn schade bestaat ook uit kosten voor het instellen van de onderhavige vordering, bestaande uit vastrecht, oproepingskosten en advocaatkosten. 

3.6 De staat voert, voor zover van belang, het volgende verweer.

3.6.1 Het spoedeisend belang ontbreekt. Voor toewijzing in kort geding is vereist dat sprake is van een concreet en acuut gevaar voor onomkeerbare schade dat een onmiddellijke voorziening rechtvaardigt. Winter heeft geen concreet feit of omstandigheid aangevoerd waaruit een dergelijk spoedeisend belang volgt. Het enkele beroep op reputatieschade is onvoldoende, nu Winter de rechtsgang bij het Tuchtcollege ter beschikking heeft waarin hij zich kan verweren. De eventuele negatieve gevolgen die hij stelt te ondervinden zijn niet onomkeerbaar. Indien de klacht ongegrond wordt verklaard door het Tuchtcollege, zal dit oordeel reeds leiden tot herstel van zijn positie en reputatie.

3.6.2 De staat, in deze de minister, is belanghebbende in de zin van artikel 49 lid 6 van de GLIS-wet.

3.6.3 De minister heeft geen beschuldigingen tegen Winter geuit in het publieke debat: de staat/de minister heeft niet via Starnieuws of Times of Suriname een publicatie doen plaatsen met de bedoeling Winter’s naam of reputatie te schaden. Uit het bericht van Starnieuws blijkt dat niet, noch dat de minister de media actief heeft bezocht. Er zijn regeringspersconferenties gehouden, maar die hadden te maken met het publieke debat, de transparantie en de rechtszekerheid. Van de minister wordt verwacht dat hij duidelijkheid verschaft over de ingediende klacht en dat heeft hij gedaan. De enkele mededeling van hem gedaan op 27 augustus 2025 aan de pers voorafgaand aan de vergadering van de Raad van Ministers, hield slechts in dat er een klacht bij het tuchtcollege was ingediend.

3.6.4 Met de publieke mededeling van de minister heeft hij of de staat niet vooruitgelopen op de beoordeling van de klacht door het Tuchtcollege en is geen waardeoordeel gegeven over Winter.

3.6.5 Dat de circulaire later via de media bekend is geworden, kan de staat niet worden verweten alsof hij dat heeft gelekt. De circulaire was uitsluitend gericht aan onderdirecteuren en de dienst- en afdelingshoofden onder het gezag van de minister en strekte tot beleidsinstructies. Dat de media erover hebben gepubliceerd, betekent niet dat de staat het oogmerk had Winter in diskrediet te brengen. Het verwijt dat de staat dat oogmerk had wordt betwist. Zo ook het verwijt dat de staat in de media of circulaires beschuldigingen heeft geuit, wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing.

3.6.6 Zelfs al zou de mededeling of duidelijkheid die de minister heeft verschaft omtrent de ingediende klacht door Winter als verontrustend of kwetsend zijn ervaren, valt dat nog binnen de grenzen van het publiek debat (Arrest Hoge Raad 18 oktober 2022 ECLI:NL:HR:2022:1468) en vloeit dat juist voort uit de verantwoordelijkheid van de minister om in het algemeen belang transparantie en duidelijkheid te verschaffen. In dat licht kan het optreden van de staat niet worden gezien als onrechtmatig of beschuldigend.

3.6.7 Het is logisch dat na of gelijktijdig met het indienen van de klacht het beleid binnen het ministerie wordt aangepast en dat de verschillende afdelingen, onderdirecteuren en afdelingshoofden worden geïnformeerd en geïnstrueerd. Dit is noodzakelijk om de interne organisatie duidelijkheid te verschaffen en ervoor te zorgen dat men weet hoe om te aan met de nieuwe situatie, steeds met het oog op transparantie, rechtszekerheid en het vertrouwen van het publiek.

3.6.8 De klacht is niet vexatoir en levert geen misbruik van recht op.

3.6.9 Het verwijt het beginsel van hoor en wederhoor te hebben geschonden is ongegrond. Winter is geen ambtenaar in dienst van de staat. De minister is niet wettelijk verplicht Winter te horen alvorens een klacht in te dienen bij het Tuchtcollege. Het Tuchtcollege, niet de staat zal hem de gelegenheid bieden zich te verweren.

3.6.10 Hetgeen Winter als verweer tegen de klacht heeft aangehaald is niet ter beoordeling van de kortgedingrechter, maar van het Tuchtcollege.

3.6.11 De gevorderde schade ad SRD 125.000,- is niet onderbouwd. Het vastrecht en de advocaatkosten zijn niet verschuldigd.

3.7 Op de stellingen van partijen, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
Het spoedeisend belang
4.1 Uit de onder sub 3.3 en 3.4 weergegeven stellingen van Winter blijkt in voldoende mate het spoedeisend belang bij het gevorderde. Winter is daarom ontvankelijk in het ingestelde kort geding.

De tuchtklacht
4.2 Het gevorderde zoals onder 3.1 onder a weergegeven is niet toewijsbaar. Dit onderdeel van de vordering steunt, zoals de kantonrechter de stellingen van Winter opvat, op het volgende:

  1. vermeende inhoudelijke ondeugdelijkheid van de klacht (het betreft niet een klacht maar een verzoek tot onderzoek en de klacht mist een deugdelijke feitelijke grondslag);
  2. de staat is geen belanghebbende in de zin van artikel 49 lid 6 GLIS-wet;
  3. de staat heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. 

Ingevolge artikel 49 lid 6 GLIS-wet is het Tuchtcollege belast met de beoordeling van het gedrag van een beëdigde landmeter, wanneer hierover een klacht is ingediend. Een oordeel over de tuchtklacht van de staat en de hiervoor door Winter aangevoerde gronden, hetwelk ook de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de tuchtklacht bestrijkt, is dan ook uitsluitend aan het Tuchtcollege voorbehouden. De kantonrechter kan daarom niet oordelen tot intrekking van de tuchtklacht of deze ongedaan maken.

Het standpunt dat de staat Winter moest hebben gehoord voorafgaand aan indiening van de klacht faalt. Gelijk de staat heeft aangevoerd rust op de staat geen verplichting daartoe.

Kernvragen

4.3 In dit geding staan de volgende vragen centraal.

  1. Heeft de staat maatschappelijk onbetamelijk gehandeld jegens Winter door het uitvaardigen van de circulaire door de minister met de daarin vervatte beleidsinstructies?
  2. Heeft de staat met de bekendmaking op zijn Facebookpagina en de op Starnieuws respectievelijk in Times of Suriname verschenen artikelen onrechtmatig (in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid) gehandeld jegens Winter?

Uitgangspunt is dat de staat aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen van de minister, nu de minister in casu als orgaan van de staat heeft gehandeld.

De circulaire
4.4 Het maatschappelijk onbetamelijk handelen bestaat volgens Winter uit schending van het hoor- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het hoorbeginsel is volgens hem geschonden, doordat de staat hem niet heeft gehoord en hem geen verweermogelijkheden heeft geboden alvorens de beleidsinstructie uit te vaardigen en het zorgvuldigheidsbeginsel door in de circulaire en in de media beschuldigingen te uiten zonder voorafgaande verweermogelijkheid voor hem.

4.5 De kantonrechter oordeelt als volgt. Aan de minister is discretionaire bevoegdheid verleend en heeft hij beleidsvrijheid om in concrete gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen betreffende grondaanvragen (zie artikel 1 lid I onder a, jo. de artikelen 5, 6, 8, 9 en 10 van het Decreet Uitgifte Domeingrond) In dat kader is de minister bevoegd met inschakeling van de daarvoor aangewezen organen en volgens de daarvoor bestemde procedures grondhuuraanvragen te (doen) onderzoeken en daartoe beleidsinstructies te geven, zoals de omstreden beleidsinstructie. De aan de minister toekomende beleidsvrijheid laat slechts marginale toetsing toe van de beleidsinstructie, zoals toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Het hoorbeginsel
4.6 Tegen het verwijt het hoorbeginsel te hebben geschonden, heeft de staat opgeworpen, hetgeen onder sub 3.6.9 is weergegeven. Dit verweer is in zoverre geslaagd dat niet de landmeter de rechtstreeks belanghebbende is in de kwesties van de aangehouden grondhuuraanvragen die een beroep kan doen op het hoorbeginsel (met andere woorden, die behoorde te worden gehoord over de aanhouding van die aanvragen), maar de desbetreffende aanvragers. Tevens kan de staat worden gevolgd in zijn standpunt dat een procesgang voor handen is, waar de landmeter kan/zal worden gehoord (het tuchtrechtelijk proces van art 49 lid 6 GLIS-wet). Het had de minister wel gesierd de landmeter te horen om zijn kant van het verhaal te horen bij de beoordeling van de desbetreffende grondhuuraanvragen (voor een volledig beeld van de gang van zaken) alvorens de circulaire uit te vaardigen, maar dat gaat niet zover dat nalaten daarvan tot onzorgvuldig handelen leidt jegens de landmeter.

Het zorgvuldigheidsbeginsel
4.7 De staat heeft het verwijt het zorvuldigheidsbeginsel te hebben geschonden gemotiveerd weersproken. De kantonrechter oordeelt als volgt. In de circulaire staat slechts de volgende zinsnede met betrekking tot de integriteit van de landmeter, namelijk: “Naar aanleiding van de integriteitskwesties omtrent de beëdigde landmeter de heer G.G. Winter, waaronder de kwestie Reeberg (…)”. Deze zinsnede suggereert slechts dat de integriteit van Winter ter discussie is bij de minister. Nu in de circulaire niet nader is ingegaan op die vermeende integriteitissues, die zouden kunnen worden opgevat als beschuldigingen aan het adres van Winter, is naar het oordeel van de kantonrechter, geen sprake van beschuldigingen van Winter in de circulaire op zich.

4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van Winter op schending van het hoor- en het zorgvuldigheidsbeginsel faalt, zodat niet aannemelijk is geworden dat de staat maatschappelijk onbetamelijk heeft gehandeld jegens Winter door het uitvaardigen van de circulaire. Het gevorderde sub 3.1 onder b is daarom niet toewijsbaar

De publicaties op de Facebookpagina, op Starnieuws en in Times of Suriname
4.9 Vooropgesteld zij ten aanzien van de gevorderde publiekelijke verontschuldiging (zie 3.1 onder c) dat het in rechte afdwingen van excuses, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, niet mogelijk is, daar excuses te beschouwen zijn als een uiting van persoonlijke gevoelens van spijt, die naar hun aard niet door de rechter kunnen worden opgelegd. Dit onderdeel van de vordering is reeds hierom niet toewijsbaar.

4.10 Bij de beantwoording van de vraag of de publicaties op de Facebookpagina en op Starnieuws, alsook in Times of Suriname onrechtmatig zijn jegens Winter (ingevolge artikel 6:162 BW), staan naar vaste jurisprudentie tegenover elkaar het recht op uitingsvrijheid en, onder meer, het recht op bescherming van eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer. Het is een hoogwaardig maatschappelijk belang dat een burger of een bedrijf niet door publicaties in de pers of online wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het is echter evenzeer een hoogwaardig maatschappelijk belang dat gepubliceerd wordt over verdenkingen van misstanden die de samenleving raken, om te voorkomen dat deze laatste kunnen blijven voortbestaan doordat zij niet bekend zijn bij het grote publiek. Welk belang voorrang dient te hebben, hangt af van de omstandigheden, die daartoe in onderling verband moeten worden bezien. Gaat het om publicatie van een negatief waardeoordeel, dan is niet beslissend of dat oordeel juist kan worden bevonden. Relevante omstandigheden bij de beoordeling kunnen zijn, onder meer:

  1. de aard van de verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene wie deze verdenkingen betreffen;
  2. de ernst van de misstand die de publicatie bekend wil maken;
  3. de steun die de verdenkingen ten tijde van de publicatie vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
  4. de waarschijnlijkheid dat het met de publicatie beoogde doel langs een voor de burger of het bedrijf minder schadelijke weg, met redelijke kans op spoedig resultaat, zou kunnen zijn bereikt;
  5. de kans dat de desbetreffende informatie ook zonder de omstreden publicatie in de publiciteit zou zijn gekomen.

Hiermee is het kader waarbinnen de publicaties geplaatst en beoordeeld moeten worden geschetst.

4.11 Alvorens tot die beoordeling over te gaan merkt de kantonrechter op dat de staat tegen het verwijt van Winter zijn goede naam, eer en integriteit te hebben geschonden, waardoor hij in de samenleving gezien wordt als een landmeter die onbetamelijk en onzuiver heeft gehandeld bij het vervaardigen van landkaarten, onder meer het verweer heeft gevoerd zoals is weergegeven onder sub 3.6.3 tot en met 3.6.5 (zie randnummer 5 van antwoord).

4.12 Winter heeft hiertegen bij repliek opgeworpen dat de staat de beschuldigingen wel openbaar heeft gemaakt door publicatie op de Facebookpagina van het ministerie (ter onderbouwing waarvan hij een uitdraai van de publicatie overlegt) en door middel van een persconferentie van de minister. De staat heeft dit niet bestreden, zodat dit is komen vast te staan.

4.13 Het verweer van de staat faalt. In het onder sub 2.6 geciteerde artikel uit Times of Suriname staat onder meer:
“(…) Minister Soeropawiro zegt dat er ernstige twijfels zijn ontstaan over de juistheid en betrouwbaarheid van landkaarten die Winter heeft aangeleverd. Uit interne onderzoeken en rapporten van externe partijen blijkt dat de landmeter zich niet altijd aan de geldende normen heeft gehouden, waardoor burgers benadeeld zouden zijn.”

Deze passage is op zichzelf beschouwd en in onderling verband gelezen met de publicatie op de Facebookpagina zonder meer een beschuldiging van Winter en bevat een waardeoordeel over hem als landmeter. Weliswaar is het artikel gepubliceerd door gemeld dagblad, maar nu de minister een persconferentie heeft gehouden over het onderwerp, moest de staat redelijkerwijs verwachten dat voormelde passage in de publiciteit zou belanden. Deze publicatie kan de staat derhalve worden toegerekend.

4.14 De hiervoor in rechtsoverweging 4.10 bedoelde beoordeling leidt tot de volgende conclusies.
De aard van de gepubliceerde verdenkingen
4.14.1 De circulaire en de publicaties suggereren dat Winter geen integere landmeter is, althans niet integer heeft gehandeld bij de vervaardiging van landkaarten.

De ernst van de te verwachten gevolgen voor degene wie deze verdenkingen betreffen
4.14.2 De ernst van de te verwachten gevolgen voor Winter is dat hij publiekelijk is neergezet als een landmeter, die niet integer is, de wettelijke regels met betrekking tot zijn beroepsuitoefening niet naleeft en in strijd met de regels kaarten vervaardigt, althans heeft vervaardigd ten behoeve van personen die geen recht hebben op de desbetreffende percelen.

De ernst van de misstand die de publicatie bekend wil maken
4.14.3 De misstand die aan de kaak wordt gesteld is ernstig. Het betreft misstanden in grondkwesties en de gronduitgifte, zoals dubbele uitgiftes van gronden en grensgeschillen, en de rol van landmeters daarbij. Het is van bijzonder belang en daarmee in het algemeen belang dat de samenleving ervan op de hoogte wordt gesteld dat ook landmeters zich schuldig maken aan frustratie van de gronduitgifte en corruptie bij grondaanvragen. Het zou ernstig zijn als het publiek niet deelgenoot wordt gemaakt van dergelijke informatie.

De steun die de verdenkingen ten tijde van de publicatie vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal
4.14.4 De vraag die hierbij voor ligt is of de staat feiten had die de verdenkingen ten tijde van de publicatie ondersteunden. De staat voert aan bij conclusie van antwoord, voor zover van belang, dat de aanleiding voor de klacht tegen Winter was dat er onregelmatigheden en gebreken zijn geconstateerd bij werkzaamheden van Winter. Deze constateringen riepen vragen op die een tuchtrechtelijke beoordeling vereisten. De klacht is gebaseerd op feitelijke bevindingen en steunt op de bevoegdheid van de staat als belanghebbende. Uit het klachtschrift kan verder worden afgeleid dat de staat aan de klacht en aldus aan de beschuldigingen van Winter ten grondslag legt, onder meer dat Winter structureel in strijd handelt met voorschriften en beginselen vervat in het Decreet Rechtstoestand voor 1 juli 1982 uitgegeven gronden en het Decreet Uitgifte Domeingrond. Voorts zou hij in een zogenoemde Reeberg-kwestie kaarten van percelen voor personen hebben vervaardigd die geen rechten hadden op de desbetreffende percelen en zonder op die percelen te zijn geweest. Ook zouden er klachten van burgers zijn ontvangen door het ministerie, over onder meer betwiste kaartvervaardiging, manipulatie van perceelgrenzen en twijfelachtige betrokkenheid bij titelaanvragen.

Winter heeft deze beschuldigingen betwist, onder meer stellende dat deze niet onderbouwd zijn met feiten, dat onduidelijk is wat bedoeld wordt met de Reeberg-kwestie en dat ook niet duidelijk is welke de in het klachtschrift bedoelde klachten zijn van burgers. Volgens Winter is voorts de bij het Tuchtcollege ingediende klacht vaag. Tevens werpt hij op dat organen van het ministerie die betrokken zijn bij grondaanvragen niets wordt verweten.

De kantonrechter is van oordeel dat de staat de hierboven aangegeven gronden voor de beschuldigingen aan het adres van Winter niet heeft onderbouwd met feiten en/of stukken. Winter heeft deze in zijn algemeenheid weersproken, maar heeft evenmin zijn stellingen toegelicht, zoals de stelling dat organen van het ministerie die bij grondaanvragen betrokken zijn niets wordt verweten. Kortom, het debat van partijen biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de toets of er deugdelijke feiten voor handen waren voor de beschuldigingen van de staat ten tijde van de publicaties en of de beschuldigingen steun vonden in die feiten. Dat is nodig voor de beoordeling welk van de onder rechtsoverweging 4.10 bedoelde belangen moet prevaleren. Derhalve zal een diepgaand onderzoek moeten plaatsvinden naar hetgeen partijen hebben aangevoerd. Voor dat onderzoek is in dit kort geding echter geen ruimte, zodat de zaak zal worden verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging. Hierom hoeft beoordeling van de overige in rechtsoverweging 4.11 bedoelde omstandigheden niet meer, zo ook bespreking van de overige stellingen van partijen.

4.15 De slotsom is dat Winter naar de gewone wijze van rechtspleging zal worden verwezen. Dat betekent dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.

4.16 Winter zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld ter grootte van het gemachtigdensalaris ad SRD 7.500,- conform het liquidatietarief.

5 De beslissing
De kantonrechter in kort geding:

5.1 weigert de gevraagde voorzieningen;

5.2 veroordeelt Winter in de proceskosten, aan de zijde van de staat tot aan deze uitspraak begroot op SRD 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd Surinaamse dollar).

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, mr. A. Adelaar, op 15 september 2025, in aanwezigheid van de griffier.