SRU-K3-2012-1

  • Instantie Kantongerecht Derde Kanton
  • Zaaknummer AR-120002
  • Uitspraakdatum 05 januari 2012
  • Publicatiedatum 13 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Staking van de executie van een rechterlijke beslissing kan slechts geschieden indien:
    a. het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust;
    b. indien de executie zal leiden tot een noodtoestand bij de geëxecuteerde op grond van feiten die na het vonnis zijn ontstaan of aan het licht zijn gekomen, waardoor een onverwijlde uitvoer niet kan worden aanvaard;
    c. misbruik van executiebevoegdheid door de executanten.
    Indien geen van deze gronden is aangevoerd kan geen toewijzing van het gevorderde, nl. opschorting van de executie van de rechterlijke beslissing, plaatsvinden.

    SJB 2012/1

Uitspraak

A.R. no. 12-0002
05 januari 2012

DE PLAATSVERVANGEND-KANTONRECHTER IN HET DERDE KANTON

Vonnis in kort geding inzake:

[eiser sub A]
[eiser sub B],
[eiser sub C],
allen wonende in het [district 1] ,
eisers in kort geding,
gemachtigde: mr. N.B. Sang A Jong, advocaat.

tegen

[gedaagde sub A],
[gedaagde sub B] ,
[gedaagde sub C] ,
[gedaagde sub D],
[gedaagde sub E],
[gedaagde sub F],
[gedaagde sub G],
[gedaagde sub H],
[gedaagde sub I],
[gedaagde sub J],
[gedaagde sub K],
[gedaagde sub L],
[gedaagde sub M],
[gedaagde sub N],
[gedaagde sub O],
gedaagden sub A, J, L, M en N, wonende te [dorp] in het [district 1],
gedaagden sub B, I, K en O wonende aan [adres 1] in het [district 2] ,
gedaagden sub C, D, E, F, G en H, wonende aan [adres 2]in het [district 3],
gedaagden in kort geding,
gemachtigde: mr. T.S. Sewdien, advocaat

De Plaatsvervangend-Kantonrechter in het Derde Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit:

1. Het verloop van de procedure:

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

– het inleidend rekest met bijlagen hetwelk op 02 januari 2012 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de mondelinge conclusie van eis;
– de mondelinge conclusies van antwoord, onder overlegging van een productie;
– de mondelinge conclusie van repliek en uitlating productie, onder overlegging van een productie;
– de mondeling conclusie van dupliek en uitlating productie;

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1 Bij vonnis van de kantonrechter in het derde kanton, in kort geding de dato 27 december 2011, zijn eisers (toen gedaagden) verboden om op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op het besluit van gedaagden (toen eisers), om het stoffelijk overschot van hun echtgenoot en vader [naam 1] te begraven te [dorp] aan de bovenloop van de [rivier] in het [district 1] conform diens geloof in Jezus Christus en de geloofsgemeenschap van de Volle Evangelie Gemeente; met veroordeling van eisers (toen gedaagden) tot een dwangsom van SRD 10.000,= per keer, het totaal van SRD 50.000,= niet te bovengaand, indien zij zich niet houden aan bovengenoemd vonnis;

2.2 Eisers hebben tijdig hoger beroep aangetekend d.d. 02 januari 2012 tegen voormeld vonnis aangezien zij zich niet kunnen verenigen met de inhoud van voormeld vonnis;

3. De standpunten van partijen

3.1 Eisers vorderen – kort samengevat – schorsing althans opschorting van de executie casu quo uitvoering van het vonnis d.d. 27 december 2011, A.R. no. 11-5245 totdat het Hof in hoger beroep zal hebben beslist. Naast voormelde vaststaande feiten leggen zij aan hun vordering ten grondslag – zakelijk weergegeven en in zoverre ten deze van belang – dat gedaagden verkeerde en/of onjuiste feiten aan de Kantonrechter hebben voorgehouden, anders was de vordering nimmer toegewezen;

3.2 Gedaagden hebben de vordering weersproken en de kantonrechter zal daarop in het hierna volgende – voorzover van belang – terug komen;

4. De beoordeling van het geschil

4.1 Het spoedeisend belang van eisers bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidend rekest;

4.2 In dit geding wordt gevorderd de schorsing casu quo de opschorting van de executie van van het vonnis d.d. 27 december 2011, A.R. no. 11-5245 totdat het Hof in hoger beroep zal hebben beslist. Als grondslag voeren eisers (destijds gedaagden) aan dat gedaagden (destijds eisers) verkeerde en/of onjuiste feiten aan de Kantonrechter hebben voorgehouden, anders was de vordering nimmer toegewezen;

4.3 Gedaagden hebben primair aangevoerd dat nu eisers niet hebben aangegeven dat er sprake is van een apert onjuist vonnis, zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering. Subsidiair hebben zij aangevoerd – althans zo vat de kantonrechter dat op – dat de vordering ongegrond is en dient te worden afgewezen aangezien zelfs de Districts-Commissaris in een televisieprogramma zou hebben gezegd dat Granman [naam 2] wel toestemming voor het begraven zou hebben gegeven;

4.4 De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat en rechterlijke beslissing – waaronder ook een beslissing in kort geding wordt gerubriceerd – dient te worden geëerbiedigd zolang die in stand is. Volgens vaste jurisprudentie kan staking van de executie van een vonnis in een executiegeschil slechts worden bevolen (vide H.R. 22 april 1983, NJ 1984 nr. 145) als sprake is van de navolgende omstandigheden, te weten:

– als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
– de executie van het vonnis op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;
– er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan executanten in redelijkheid geen gebruik mogen maken van hun exclusieve recht tot executie van het vonnis in kwestie (misbruik van executiebevoegdheid)

4.5 Naar het oordeel van de kantonrechter hebben eisers geen der onder rechtsoverweging 4.4. vermelde gronden aan hun vordering ten grondslag gelegd. Hetgeen zij als grondslag voor hun vordering hebben aangevoerd, te weten het voorhouden van verkeerde en/of onjuiste feiten aan de kantonrechter door de gedaagden, is naar dezerzijds oordeel onvoldoende om tot toewijzing van het gevorderde te leiden. Immers betreft het geding hetwelk heeft geleid tot de beslissing de dato 27 december 2011 (A.R. no. 11-5245) een geding op tegenspraak waarin eisers (destijds gedaagden) ruimschoots de gelegenheid hadden om de door gedaagden (destijds eisers) aan de kantonrechter voorgehouden “verkeerde en/of onjuiste feiten” te ontzenuwen. Voor zover zij dat hebben nagelaten casu quo de kantonrechter in hun visie een verkeerde taxatie van feiten en/of omstandigheden heeft verricht biedt het rechtsmiddel van hoger beroep soelaas om dat eventueel te corrigeren. De kantonrechter zal dan ook niet ingaan op het gedaan bewijsaanbod zijdens beide partijen aangezien dat in het kader van dit kort geding irrelevant is. De overige stellingen die eisers aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd – dragen naar het oordeel van de kantonrechter – meer het karakter van grieven tegen het litigieus vonnis d.d. 27 december 2011 en de kantonrechter zal daaraan in het kader van dit kort geding voorbijgaan en eisers in overweging geven om “hun kruit droog te houden” voor de behandeling in hoger beroep;

4.6 Gelet op al het voorgaande rest de kantonrechter niets anders dan het gevorderde af te wijzen. Anders dan de gemachtigde van gedaagden heeft bepleit – niet ontvankelijk verklaring omdat niet gesteld is dat het litigieus vonnis apert onjuist is – kiest de kantonrechter er in casu voor om de vordering af te wijzen aangezien er – naast een apert onjuist vonnis – zoals hiervoor onder 4.4. aangegeven ook nog andere gronden aanwezig kunnen zijn die een staking van executie van een vonnis kunnen rechtvaardigen;

4.7 Eisers zullen, als de het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de gedingkosten aan de zijde van gedaagden gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;

4.8 Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt de kantonrechter derhalve niet toe.

5. De beslissing in kort geding

De Kantonrechter:

5.1 Wijst af het gevorderde;

5.2 Veroordeelt eisers in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Plaatsvervangend-Kantonrechter in het Derde Kanton in kort geding, en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op de terechtzitting van donderdag 05 januari 2012, in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier, mr. M. Oedit Doebe.

w.g. M. Oedit Doebe w.g. A. Charan