Uitspraak hoger beroep kort gedingzaak NOP vs de Staat Suriname van 25 maart 2025

Op 25 maart 2025 heeft het Hof van Justitie in hoger beroep uitspraak gedaan in de kort gedingzaak van het Nationale Ontwikkelings Platform (NOP) tegen de Staat Suriname. Het Hof van Justitie heeft het vonnis van de kantonrechter in eerste aanleg in kortgeding van 13 maart 2025 bevestigd onder aanvulling van de gronden en het NOP tevens veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.

Deze politieke partij heeft zich niet kunnen registreren bij het Centraal Hoofdstembureau (CHS) voor de verkiezingen omdat zij vijf minuten te laat was voor de registratie. Na de weigering door het CHS is de partij in beroep gegaan bij de President van de Republiek Suriname om zich alsnog te kunnen registreren voor de verkiezingen. Echter is ook dit beroep afgewezen. NOP maakte vervolgens een zaak aanhangig bij de kortgedingrechter in eerste aanleg. Die kortgedingrechter heeft de door NOP gevraagde voorzieningen geweigerd.

Het NOP heeft hierna tegen het vonnis van de kortgedingrechter in eerste aanleg hoger beroep aangetekend en daarbij gevorderd dat het beroepenvonnis wordt vernietigd, dat de Staat wordt veroordeeld om het NOP alsnog te laten registreren voor deelname aan de verkiezingen en dat de Staat een redelijke termijn vaststelt voor het NOP om de DNA-kandidaten voor te dragen. Volgens het NOP is er sprake van een belangrijke juridische omissie in de overwegingen van de kortgedingrechter in eerste aanleg.

In hoger beroep oordeelde het Hof dat de in de Kiesregeling genoemde termijn voor registratie van politieke partijen bij bet CHS dwingend is voorgeschreven en een fatale termijn betreft. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zou van die termijn afgeweken mogen worden, echter was in dit geval daar geen sprake van. Dit omdat uit het relaas van NOP en uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt dat de omstandigheden die hebben geleidt tot de late aanmelding voor registratie allemaal binnen de invloedsfeer van het NOP vielen en waren de gevolgen derhalve daarvan ook voor haar rekening. Het Hof overwoog, dat ook is gebleken dat NOP bij haar aanmelding bij het CHS om 15.05 uur op 24 februari 2025 toen ook nog niet beschikte over het vereiste bewijs van storting van de borgsom, omdat de borgsom nog niet was gestort en waren de documenten toen dus ook niet compleet. Tenslotte is het volgens het Hof van Justitie ook niet gebleken dat de Staat zich op enig moment schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen in de procedure die door het NOP is gevolgd bij de voorbereidingen om zich te registreren.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/uitspraak-kort-gedingzaak-nop-vs-de-staat-suriname-van-13-maart-2025/

 

Paramaribo, 25 maart 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie