Op 28 maart 2025 is door het Hof van Justitie uitspraak gedaan in het hoger beroep van het kort geding dat is aangespannen door de Progressief Verheffende Partij (PVP) tegen het Centraal Hoofdstembureau (CHS).
De PVP had op 24 maart 2025, dat is één dag voor de dag van indiening van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen, bij het CHS per brief het verzoek gedaan om een week extra tijd te krijgen om de kandidatenlijsten in orde te maken. Het CHS hield de partij voor dat dit niet mogelijk was volgens artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling.
Naar aanleiding van deze afwijzing heeft de PVP een kortgeding ingediend waarbij zij vorderde dat de kantonrechter haar een verruimde periode voor het indienen van de kandidatenlijsten toekent, althans een week de ruimte biedt, totdat in een bodemprocedure is uitgemaakt of artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling dwingendrechtelijk van aard is. Volgens de PVP had zij door de eerdere weigering van het CHS om haar als partij te registreren voor deelname aan de verkiezingen, met uitdagingen te maken gehad die ervoor hebben gezorgd dat zij de lijst niet op tijd gereed kon maken voor de indiening.
Het CHS stelde dat het bepaalde in artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling van openbare orde is en dat de in dat artikel genoemde termijn niet kan worden verruimd. Ook stelde het CHS zich op het standpunt dat de PVP vanaf zaterdag 22 maart 2025 voldoende ruimte had om de lijsten in orde te maken. De PVP had ook eerder de ruimte om de voorbereidingen te treffen zodat zij toch tijdig de kandidatenlijsten zou kunnen indienen. Het CHS stelde dat de bepaling van de dag der kandidaatstelling volgens artikel 85 lid 1 en 86 van de Kiesregeling dwingend is geregeld waardoor daarvan niet kan worden afgeweken.
De kantonrechter wees de vordering af. Volgens de kantonrechter betreft het bepaalde in artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling een vervaltermijn waarvan niet kan worden afgeweken en brengt de verkiezingsorganisatie met zich mee dat deelnemende partijen zich dienen te houden aan strikt vastgestelde termijnen.
Tegen dit vonnis van de kantonrechter is de PVP in hoger beroep gegaan. Het Hof heeft de zaak op 28 maart 2025 in behandeling genomen en heeft op diezelfde dag uitspraak gedaan. Het Hof heeft het vonnis van de kantonrechter bevestigd en daarbij onder andere overwogen dat de kieswettelijke regelingen nogal formeel zijn. Dit heeft als achtergrond een voor ieder gelijke, eerlijke verkiezing te waarborgen. Daarom is er, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen ruimte voor het CHS om in afwijking van dwingende bepalingen van de Kieswet te beslissen. De vraag die het Hof ter beantwoording voor zich had was de vraag of in casu sprake was van een uitzonderlijke situatie die het verruimen van de termijn zou rechtvaardigen.
Het Hof is tot de slotsom gekomen dat daar geen sprake van was. Het Hof overwoog dat de PVP op 22 maart 2025 gelijk toegang heeft gekregen tot het digitale platform van het CHS waardoor zij de voorbereidingen kon treffen, ook op de zaterdag en zondag. Zij had, zo stelde zij zelf, de volledige medewerking van het CHS en het CBB om de lijsten in orde te maken en te uploaden. Het hof begreep van de PVP dat het probleem niet zozeer was het opmaken en uploaden van de lijsten, doch het feit dat kandidaten door de onzekere situatie die was ontstaan, niet bereid waren als kandidaat op te treden.
Het Hof was van oordeel dat die interne omstandigheid niet op het conto van het CHS kan worden geschreven en dat die omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een zodanige uitzonderlijke situatie dat daarvoor van de strikte termijnen, voorgeschreven door de wet, zou mogen worden afgeweken.
Het Hof heeft de PVP in het ongelijk gesteld en het vonnis van de kantonrechter bevestigd.
Paramaribo, 15 april 2025
Communicatie Unit Hof van Justitie