- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer CIVAR no. 2025H00044
- Uitspraakdatum 28 maart 2025
- Publicatiedatum 05 april 2025
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
De vraag die ter beantwoording voorligt is, of hetgeen PVP als reden heeft gegeven voor het niet kunnen indienen van de kandidatenlijst op 25 maart 2025 moet worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie, die het verruimen van de termijnen genoemd in de wet, rechtvaardigt.
De kieswettelijke regelingen geven een samenstel van procedureregels en termijnbepalingen. De keuze van de wetgever voor een strikte regeling in de Kiesregeling heeft als achtergrond een voor ieder gelijke, eerlijke verkiezing te waarborgen. Daarom is er, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen ruimte voor het CHS om in afwijking van de dwingende bepalingen van de Kiesregeling te beslissen.
Het Hof begrijpt dat het probleem aan de zijde van PVP niet zozeer was het niet op tijd kunnen voldoen aan de vereiste formaliteiten om de kandidatenlijsten in te dienen, doch dat het probleem was dat de PVP niet meer beschikte over kandidaten om op de lijst te plaatsen.
Dat zij door interne omstandigheden, de partij zelf betreffende, die door de PVP werd aangemerkt als een “psychologische ramp”, niet over kandidaten beschikte, kan, gelijk het CHS stelt, niet op het conto van het CHS geschreven worden.
Van een politieke partij die wenst deel te nemen aan de algemene, geheime en vrije verkiezingen van het land teneinde bij verkiezing van haar kandidaten deel uit te maken van de wetgevende macht en mogelijk ook deel te nemen aan het bestuur, mocht worden verwacht dat zij, in geval van een gunstige beslissing, haar voorbereidingen zodanig had getroffen, dat zij de kandidatenlijsten op tijd zowel digitaal als in fysieke vorm kon indienen.
In dit geval is van een zeer uitzonderlijke situatie, als gevolg waarvan verruiming van tijd zou moeten geschieden, geen sprake.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Civarno.2025H00044
28 maart 2025
Vonnis in de zaak van:
DE PROGRESSIEF-VERHEFFENDE PARTIJ, rechtspersoon,
kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. E. S. Fernand, advocaat,
appellante in kort geding,
hierna te noemen: “de PVP”
tegen
HET CENTRAAL HOOFDSTEMBUREAU,
kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: I. D. Kanhai BSc., advocaat,
hierna te noemen: “het CHS”,
geïntimeerde in kort geding,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen op 26 maart 2025 in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis (Civarnummer 202501211) tussen PVP als eiseres en het CHS als gedaagde, spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het proces-verbaal van 27 maart 2025 van de Substituut-Griffier der Kantongerechten, waarin is vermeld dat de PVP tegen genoemd vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van Justitie d.d. 28 maart 2025, tijdens welke zitting de zaak door beide partijen is bepleit.
1.2 De uitspraak is bepaald op heden.
De feiten
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan uit gaat.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
3.1 De PVP heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd dat bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar een ruimere periode wordt toegekend om de kandidatenlijsten in te dienen, althans haar daartoe een periode van een week de ruimte te bieden, totdat in een bodemprocedure wordt uitgemaakt of de wettelijke bepaling, zijnde artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling, inderdaad dwingendrechtelijk van aard is;
II. het CHS te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij mocht nalaten aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
III. het CHS te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 Het CHS heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
3.3 De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 maart 2025 het gevorderde afgewezen en de PVP veroordeeld in de proceskosten.
De vordering in hoger beroep en de standpunten van partijen
4.1 De PVP heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de kantonrechter en vordert dat het Hof het vonnis in eerste aanleg vernietigt en, opnieuw rechtdoende, haar vordering alsnog toewijst.
4.2 De PVP heeft aan haar vordering, onder andere, ten grondslag gelegd dat zij vanaf de verkeerde beslissing van het CHS van 28 februari 2025 in het ongewisse is geweest over de vraag of zij kon deelnemen aan de verkiezingen. Deze verkeerde beslissing komt neer op een onrechtmatige daad van het CHS jegens de PVP. De PVP had hierdoor niet voldoende ruimte om de kandidatenlijsten op 25 maart 2025 te kunnen afronden en in te dienen. De PVP mag niet het gelag betalen voor de verkeerde beslissing van het CHS.
4.3 De PVP heeft voorts aangevoerd dat er geen wettelijk beletsel is om de termijn uit te breiden. Artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling vermeldt niet dat de dag van kandidaatstelling 25 maart 2025 moet zijn. De datum van de kandidaatstelling is niet dwingendrechtelijk bepaald. Slechts de tijdsintervallen die dienen te zitten tussen de specifieke acties die elkaar opvolgen zijn geregeld. Nu het is gebleken dat de PVP ten onrechte niet is toegelaten tot de registratie dient zij in de gelegenheid gesteld te worden om alsnog dezelfde tijd te krijgen die andere partijen hebben gehad om hun kandidatenlijsten in te dienen. Door de weigering van het CHS om de periode te verruimen was er geen sprake van een “even playing field”.
4.4 Tevens werd door de PVP aangevoerd dat door de onzekerheid die is ontstaan door de weigering op 28 februari 2025, veel personen die zich kandidaat hebben gesteld ontmoedigd waren geraakt en zich terug hadden getrokken. Er was gedurende de weken na de weigering sprake van een “psychologische ramp”. De personen die betrokken waren bij de partij hadden er door teleurstelling geen geloof meer in dat de partij nog zou meedoen aan de verkiezingen. Na de uitspraak van het Hof van Justitie op 22 maart 2025, waarin was beslist dat de PVP zich mocht registreren, was het niet mogelijk gelijk iedereen weer bij elkaar te krijgen en de kandidatenlijsten op te stellen. Het was pas op maandag 24 maart 2025 dat alle bij de partij betrokken personen op de hoogte konden worden gesteld waarna nog aan de vereiste formaliteiten moest worden voldaan alvorens de kandidatenlijsten ingediend hadden kunnen worden. Door het effect van de weigering was het niet mogelijk om de lijsten op 25 maart 2025 in te dienen waardoor een verzoek was gedaan om verruiming van de termijn met een week. Deze situatie is niet door de schuld van de PVP ontstaan doch door de schuld van het CHS. Om die reden had het CHS wel toestemming moeten geven voor de verruiming van de termijn.
4.5 Het CHS heeft aangevoerd dat na het vonnis van het Hof op 22 maart 2025 gelijk alle condities zijn gecreëerd voor de PVP om te voldoen aan de eisen van de wet voor het indienen van de kandidatenlijsten. Zij heeft op 22 maart 2025 direct het vonnis uitgevoerd en PVP in de gelegenheid gesteld om zich te registreren. Tevens heeft PVP gelijk toegang verkregen tot het digitale platform en verkreeg zij van CBB alle medewerking om de kandidatenlijsten klaar te maken. Het CBB was buiten kantooruren ook bereikbaar voor alle politieke partijen, ook op de zaterdagen en de zondagen. De vier dagen waren ruim voldoende om de kandidatenlijsten digitaal te uploaden en de stukken fysiek in te dienen.
Het CHS heeft met betrekking tot de handelingen na de registratie aangevoerd dat het klaarmaken van de kandidatenlijsten via het platform mogelijk is in een paar stappen en het uploaden in een half uur kan geschieden. Daarna is het indienen van fysieke kandidatenlijsten ook binnen korte tijd te realiseren.
Voorts heeft het CHS niet kunnen afwijken van de in de wet genoemde termijnen omdat daarmee de voortgang van de verkiezingen ernstig in gevaar kan worden gebracht.
De artikelen 38 en verder van de Kiesregeling noemen fatale termijnen waaraan het CHS zich strikt moet houden. Het CHS heeft er bewust voor gekozen om het digitale platform gelijk na het vonnis open te stellen waardoor de PVP geen belemmeringen heeft ondervonden van de zijde van het CHS. Het CHS is niet aansprakelijk voor de interne issues van de PVP.
4.6 Het CHS voerde voorts aan dat de kantonrechter de vordering terecht heeft afgewezen, immers, artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling is van dwingendrechtelijke aard. In casu was er geen sprake van een uitzonderlijke toestand op grond waarvan het CHS anders zou moeten besluiten.
De beoordeling
5.1 Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de PVP daarin kan worden ontvangen.
5.2. Het Hof overweegt vooreerst dat vanuit hun aard het kiesrecht en de uitwerking van dat recht een nogal formeel en uiterlijk karakter hebben. De kieswettelijke regelingen geven vooral een samenstel van procedureregels en termijnbepalingen. De keuze van de wetgever voor een strikte regeling in de Kiesregeling heeft als achtergrond een voor ieder gelijke, eerlijke verkiezing te waarborgen. Daarom is er, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen ruimte voor het CHS om in afwijking van de dwingende bepalingen van de Kiesregeling te beslissen.
5.3 Artikel 85 lid 1 van de Kiesregeling bepaalt dat de dag der kandidaatstelling ten behoeve van de leden van de volksvertegenwoordigende lichamen bij Staatsbesluit wordt bepaald en wel zodanig dat tussen deze dag en de dag van de stemming zestig dagen gelegen zijn. Ter uitvoering van dit artikel lid is bij Staatsbesluit van 17 februari 2025 (Besluit Vaststelling Dag der Kandidaatstelling en Dag der Stemming 2025) bepaald dat de dag der kandidaatstelling ten van behoeve van de verkiezingen van de volksvertegenwoordigende lichamen is vastgesteld op 25 maart 2025. Voorts is in dit Staatsbesluit bepaald dat de dag der stemming voor de volksvertegenwoordigende lichamen is vastgesteld op zondag 25 mei 2025.
5.4 De vraag die thans dient te worden beantwoord is of hetgeen PVP als reden heeft gegeven voor het niet kunnen indienen van de kandidatenlijst op 25 maart 2025 moet worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie, die het verruimen van de termijnen genoemd in de de wet, rechtvaardigt.
In casu doet het geval zich voor dat PVP zich door de weigering van het CHS om zich te registeren op 28 februari 2025, niet richtte op het voorbereiden van de kandidatenlijsten, doch zich richtte op het instellen van procedures, bij de President en bij het gerecht om het besluit van de weigering aan te vechten.
De PVP heeft, nadat zij in het gelijk is gesteld door het Hof op zaterdag 22 maart 2025, op die dag nog de toegang verkregen tot het digitale platform waardoor zij gelijk de voorbereidingen kon treffen, ook op de zaterdag en de zondag, om de kandidatenlijsten klaar te maken. Ook had zij, naar eigen zeggen, de volledige medewerking van het Centraal Bureau voor Burgerzaken om op een spoedige manier aan de benodigde documenten te komen.
Het Hof begrijpt dat het probleem niet zozeer was het niet op tijd kunnen voldoen aan de vereiste formaliteiten om de kandidatenlijsten in te dienen, doch dat het probleem was dat de PVP niet meer beschikte over kandidaten om op de lijst te plaatsen.
Dat zij door interne omstandigheden, de partij zelf betreffende, die door de PVP werd aangemerkt als een “psychologische ramp”, niet over kandidaten beschikte, kan, gelijk het CHS stelt, niet op het conto van het CHS geschreven worden.
Van een politieke partij die wenst deel te nemen aan de algemene, geheime en vrije verkiezingen van het land teneinde bij verkiezing van haar kandidaten deel uit te maken van de wetgevende macht en mogelijk ook deel te nemen aan het bestuur, mocht worden verwacht dat zij, in geval van een gunstige beslissing, haar voorbereidingen zodanig had getroffen, dat zij de kandidatenlijsten op tijd zowel digitaal als in fysieke vorm kon indienen.
In dit geval is van een zeer uitzonderlijke situatie, als gevolg waarvan verruiming van tijd zou moeten geschieden, geen sprake.
5.5 Het Hof zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken, nu dat niet tot een ander oordeel zou leiden en het PVP zal worden veroordeeld in de kosten van het proces.
6. Beslissing
Het Hof:
6.1 Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 26 maart 2025 bekend onder Civarnummer 202501211;
6.2 Veroordeelt PVP in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van CHS gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD. nihil (nihil SURINAAMSE DOLLARS) aan verschotten en SRD.15.000,- (VIJFTIENDUIZEND SURINAAMSE DOLLARS) aan gemachtigdensalaris;
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. A.C. Johanns, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 28 maart 2025 in tegenwoordigheid van dhr. R.S. Dewkalie LL.B, Fungerend-Griffier.
w.g. R.S. Dewkalie w.g. D.D. Sewratan
Partijen appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. E.S. Fernand, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Guman namens advocaat I.D. Kanhai BSc., gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,
Dhr. R.S. Dewkalie LL.B., Fungerend-Griffier