- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer CIVAR no. 2020H00039
- Uitspraakdatum 17 oktober 2025
- Publicatiedatum 21 oktober 2025
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Wetboek van Strafvordering biedt een uitputtend systeem van rechtsbescherming in strafzaken. De civiele rechter in kort geding kan zich niet begeven op strafprocesrechtelijk terrein indien het strafproces een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt. Een oplossing van een geschil op het terrein van het strafrecht moet in dat geval worden overlaten aan de strafrechter. In casu biedt het strafproces een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang en is door Hoefdraad daar ook gebruik van gemaakt. Immers heeft Hoefdraad in het hoger beroep in de strafzaak tegen hem, zijn bezwaren tegen de in staat van beschuldigingstelling aan de orde gesteld. Het Hof van Justitie in hoger beroep inzake politieke ambtsdragers, dat de strafzaak tegen Hoefdraad behandelt, heeft bij tussenvonnis van 20 mei 2024 inhoudelijk hierover geoordeeld en heeft beslist tot verwerping van het opgeworpen verweer. (voor het tussenvonnis van 20 mei 2024 in de strafzaak zie: https://rechtspraak.sr/sru-hvj-2024-3).
Het besluit van de Nationale Assemblee (DNA) op het verzoek van de Procureur generaal tot het in staat van beschuldiging stellen van Hoefdraad is geen bestuursbesluit. DNA is geen bestuursorgaan. DNA heeft van de grondwetgever in artikel 140 van de Grondwet een rol toebedeeld gekregen in het strafproces tegen politieke ambtsdragers, indien zij ervan worden verdacht in die betrekking een misdrijf te hebben gepleegd. Het besluit van DNA is daarom een parlementair besluit met juridische gevolgen, dat de weg opent voor vervolging.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een (grond)wettelijk verankerde bevoegdheid om zelfstandig opsporingsonderzoeken te starten. Voor het starten van een opsporingsonderzoek is geen rechterlijke toestemming of een besluit van DNA vereist. Rechtsmiddelen zoals bezwaar, klacht of beroep kunnen worden ingezet nadat het OM de vervolgingsfase heeft aangevangen dan wel dwangmiddelen heeft toegepast. In die fase kan een persoon bij de rechter-commissaris of bij de strafrechter in eerste aanleg en in hoger beroep bezwaren opwerpen, waarna betreffende rechterlijke autoriteit daarop een beslissing zal geven.
Omdat de wetgeving betrekking hebbende op het strafproces een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt, waarvan door Hoefdraad ook gebruik is
gemaakt, heeft het Hof het vonnis in eerste aanleg vernietigd en is Hoefdraad in dit hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.artikel 2 lid 1 van de Wet in Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers
artikelen 140 en 145 lid 1 van de Grondwet
Uitspraak
2020H00039
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
VONNIS
In de zaak van
HOEFDRAAD, Gillmore André,
wonend te Paramaribo,
appellant (hierna: Hoefdraad),
gemachtigde: mr. M. Dubois, advocaat,
tegen
A. DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN,
B. DE STAAT SURINAME, met name DE NATIONALE ASSEMBLĖE,
C. DE STAAT SURINAME, met name HET OPENBAAR MINISTERIE,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
kantoorhoudend te zijner Parkette te Paramaribo,
geïntimeerden (hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk BIZA, DNA en OM, en tezamen de Staat),
gemachtigde van BIZA en OM: mr. G.R. Sewcharan,
gemachtigde van DNA: mr. M.G.A. Vos,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 17 december 2020 (A.R. No. 20-2038) tussen Hoefdraad als eiser en de Staat als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het proces-verbaal van 18 december 2020 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat Hoefdraad tegen genoemd vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- de pleitnota van 18 februari 2022;
- de antwoordpleitnota van 6 mei 2022 van BIZA en OM, met producties;
- het antwoordpleidooi van 6 mei 2022 van DNA, met producties;
- de repliekpleitnota van 21 oktober 2022 ten aanzien van BIZA en OM;
- de repliekpleitnota van 21 oktober 2022 ten aanzien van DNA;
- de dupliekpleitnota van 2 december 2022 van DNA;
- de brief van 5 mei 2023, waarin mr. Sewcharan namens BIZA en OM laat weten dat de Staat persisteert bij al hetgeen bij antwoordpleitnota is gesteld.
De uitspraak is nader bepaald op heden.
De beoordeling in hoger beroep
1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Hoefdraad daarin kan worden ontvangen.
2. In zijn inleidend verzoekschrift heeft Hoefdraad gevorderd, zakelijk weergegeven, dat het advies c.q. het besluit van de hoorcommissie van DNA en het eindbesluit van de openbare vergadering van DNA van 6 augustus 2020, waarbij Hoefdraad op tweede vordering van de Procureur-generaal in staat van beschuldiging is gesteld, wordt opgeschort, c.q. geschorst, dat BIZA, DNA en OM elk voor zich worden gelast het vonnis te gehengen en te gedogen, en dat het OM uitdrukkelijk wordt veroordeeld het eindbesluit te gehengen en te gedogen en wordt verboden tot enige daad van vervolging tegen Hoefdraad over te gaan, alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De kantonrechter heeft de gevorderde voorzieningen geweigerd, met veroordeling van Hoefdraad in de proceskosten.
3. Hoefdraad voert tegen het vonnis waarvan beroep de volgende grieven aan:
Grief 1: De kantonrechter is ten aanzien van de toepassing van het beginsel van ne bis in idem van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.
Grief 2: De kantonrechter heeft het beginsel van ne bis in idem ten onrechte niet op het tweede verzoek van de Procureur-generaal (hierna: het tweede verzoek) toegepast.
Grief 3: De kantonrechter heeft ten onrechte niet overwogen dat Hoefdraad, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, op het tweede verzoek had moeten worden gehoord.
Grief 4: De kantonrechter heeft ten onrechte niet overwogen dat het beginsel van hoor en wederhoor aan een (gewezen) politieke ambtsdrager toekomt.
4. De Staat kan zich met het vonnis waarvan beroep verenigen en verzoekt het Hof het vonnis te bevestigen en Hoefdraad in zijn vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen.
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn geen grieven aangevoerd. Het gaat in deze zaak, zakelijk weergegeven, om het volgende. Hoefdraad was van 2015 tot 2020 Minister van Financiën. Op 23 april 2020 heeft de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie (hierna: de PG) op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet in Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers (hierna: WBVPA) bij DNA een vordering ingediend om Hoefdraad in staat van beschuldiging te stellen. Nadat DNA een hoorcommissie had benoemd en Hoefdraad een verweerschrift had ingediend, heeft DNA de vordering van de PG afgewezen. Op 20 juli 2020 heeft de PG bij DNA een hernieuwde, gelijkluidende vordering ingediend (hierna: de tweede vordering). Hoefdraad is daarvan op 22 juli 2020 in kennis gesteld. Bij brief van 28 juli 2020 heeft Hoefdraad tegen de tweede vordering een verweerschrift bij DNA ingediend. Op 6 augustus 2020 heeft DNA de tweede vordering toegewezen. Hierna is de vervolging van Hoefdraad aangevangen, Hoefdraad is in eerste aanleg door het Hof van Justitie bij vonnis d.d. 17 december 2021 bij verstek wegens, kort gezegd, ambtsmisdrijven tot een gevangenisstraf van 12 jaren en een geldboete van SRD 500.000,- veroordeeld. Thans wordt de strafzaak in hoger beroep behandeld.
5. Alvorens in te kunnen gaan op de opgeworpen grieven is, naar het het Hof voorkomt, aan de orde de vraag in hoeverre de civiele rechter in kort geding in het algemeen mag oordelen over de rechtsgeldigheid van een strafprocessuele fase in een strafzaak en zo ja, of dat ook kan onder de in dit geding gegeven omstandigheden.
In dit verband overweegt het Hof dat een besluit genomen door DNA op het verzoek van de Procureur-generaal tot het in staat van beschuldiging stellen van een politieke ambtsdrager zoals bedoeld in artikel 140 van de grondwet en de Wet In Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers niet een bestuursbesluit betreft. Het is een parlementair besluit met juridische gevolgen, dat de weg opent voor vervolging bij het Hof van Justitie. De Nationale Assemblee is immers geen bestuursorgaan doch het wetgevend orgaan bij uitstek die ingevolge meergenoemd grondwetsartikel 140 een rol toebedeeld heeft gekregen in het strafproces tegen politieke ambtsdragers indien zij ervan worden verdacht in die betrekking een misdrijf te hebben gepleegd.
6. Het systeem van het strafproces in een strafzaak in het algemeen en dat van een strafzaak tegen een politieke ambtsdrager als bedoeld in artikel 140 van de Grondwet in het bijzonder, ziet er in grote lijnen als volgt uit:
Fasen van een strafproces in het algemeen opsporingsfase
1. Verdenking van een misdrijf in de opsporingsfase
2. Vooronderzoek / Voorbereiding van de zaak
aanvang vervolgingsfase
3. Eventueel een gerechtelijk vooronderzoek
4. Dagvaarding
5. Behandeling ter terechtzitting
6. Vonnis
7. Eventueel aanwenden van rechtsmiddelen (optioneel)
Fasen van een strafproces voor Politieke Ambtsdragers in Suriname
opsporingsfase
1. Verdenking van een ambtsmisdrijf in de opsporingsfase
2. Vordering tot in staat van beschuldigingstelling bij DNA
3. Besluit door DNA
4. Vooronderzoek / Voorbereiding van de zaak
aanvang vervolgingsfase
5. Eventueel een gerechtelijk vooronderzoek
6. Dagvaarding
7. Behandeling ter terechtzitting
8. Vonnis
9. Eventueel aanwenden van rechtsmiddelen (optioneel)
7. In de onderhavige zaak wordt aan de civiele rechter in kort geding gevraagd om over de rechtsgeldigheid van stap drie van het strafproces in een zaak tegen een politieke ambtsdrager te oordelen en gevorderd wordt – verkort weergegeven – dat het besluit, genoemd in stap drie, door de civiele kortgedingrechter wordt geschorst, dat de civiele kortgedingrechter de vervolging een verbod oplegt om over te gaan tot enige daad van opsporing en vervolging en de civiele rechter de vervolging gelast reeds aangevangen daden van opsporing en vervolging onmiddellijk te staken.
Het Hof overweegt hiertoe dat het Openbaar Ministerie (OM) een (grond)wettelijk verankerde bevoegdheid heeft om zelfstandig opsporingsonderzoeken te starten. Die bevoegdheid vloeit voort uit de Grondwet, de wet (waaronder het wetboek van strafvordering) en de rol van het OM als vervolgingsinstantie binnen de trias politica. Immers is ingevolge het bepaalde in artikel 145 lid 1 van de Grondwet het Openbaar Ministerie met uitsluiting van elk ander orgaan verantwoordelijk voor de opsporing en belast met de vervolging van alle strafbare feiten.
Anders dan bij vervolging van politieke ambtsdragers – indien zij ervan worden verdacht dat zij in die betrekking een misdrijf hebben gepleegd – is voor het starten van een opsporingsonderzoek geen rechterlijke toestemming of een besluit van DNA tot in staat van beschuldigingstelling vereist. Rechtsmiddelen zoals bezwaar, klacht of beroep op verweren kunnen pas worden ingezet nadat het OM de vervolgingsfase heeft aangevangen dan wel dwangmiddelen heeft toegepast. Als er sprake is van selectieve vervolging met name dat een burger van mening is dat hij ten onrechte wordt vervolgd zoals in onderhavige zaak, of bij klacht over een ander strafprocessueel verweer zoals misbruik van bevoegdheid, kan dit in een later stadium bij de rechter-commissaris dan wel bij de strafrechter in eerste aanleg en in hoger beroep worden opgeworpen, waarna betreffende rechterlijke autoriteit daarop een beslissing geeft.
8. Naar Hoven’s oordeel kan de civiele rechter in kort geding in beginsel zich niet zonder meer begeven op straf(proces)rechtelijk terrein, hij zal een oplossing van het geschil in kwestie moeten overlaten aan de rechters belast met de behandeling van strafzaken. De kortgedingrechter vervult de functie van restrechter, die voorziet in rechtsbescherming in gevallen dat de strafwet of het strafproces geacht wordt leemten te bevatten en alleen als er echt geen andere mogelijkheden zijn of deze niet kunnen worden afgewacht. Aangezien het Wetboek van Strafvordering een uitputtend systeem van rechtsbescherming biedt, zullen niet snel leemten in dat systeem kunnen worden aangenomen.
9. Het Hof overweegt met betrekking tot het onderhavige verzoek dat niet gebleken is dat Hoefdraad in de strafzaak in eerste aanleg een beroep heeft gedaan op het naar zijn mening niet rechtsgeldig zijn van het tweede besluit van DNA. In het hoger beroep van de strafzaak heeft Hoefdraad dit verweer opgeworpen bij het Hof van Justitie. Dit Hof in hoger beroep inzake politieke ambtsdragers heeft bij tussenvonnis van 20 mei 2024 (vide de op de uitspraken databank van de website “www.rechtspraak.sr” gepubliceerde uitspraak https://rechtspraak.sr/sru-hvj-2024-3/) inhoudelijk hierover geoordeeld en heeft beslist tot verwerping van dat opgeworpen verweer.
10. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de wetgeving betrekking hebbende op het strafproces in de zaak van Hoefdraad in diens hoedanigheid van politieke ambtsdrager een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt, waarvan door Hoefdraad ook gebruik is gemaakt. Om die reden zal hij in zijn vordering in kort geding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
11. Het Hof komt hierdoor niet toe aan de bespreking van de aangevoerde grieven. Hoefdraad zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief de liquidatiekosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aan de zijde van de Staat gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD.15.000,=.
12. Het vonnis in prima zal worden vernietigd en het Hof zal, opnieuw rechtdoende, Hoefdraad niet ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
– Vernietigt het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 17 december 2020 bekend onder A.R. No. 20-2038, waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
– Verklaart Hoefdraad niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
– Veroordeelt Hoefdraad in de proceskosten aan de zijde van de Staat gevallen in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op SRD.15.000,= (vijftienduizend Surinaamse dollar).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. A.C. Johanns, leden, en
door mr. A.C. Johanns uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 17 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mevr. S. Kesharie, LL.B.
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon namens advocaat mr. M. Dubois en advocaat mr. M.G.A Vos, gemachtigde van appellant en geïntimeerde sub B en advocaat A.J. Heath, LL.M namens mr. G.R. Sewcharan, gemachtigde van geïntimeerden sub A en sub C.