Behandeling strafzaak 500 kilo cocaïne in cockpit SLM toestel van 14 mei 2025

Op 14 mei 2025 is de strafzaak tegen de verdachten A.O., S.D., E.B., R.T., G.R., G.B., D.P., O.Z. en L.G. behandeld door de kantonrechter. Deze verdachten wordt verweten overtreding van de Wet Verdovende Middelen, namelijk het uitvoeren van cocaïne. In deze zaak was 500 kilo cocaïne verstopt in een ruimte achter de cockpit van het SLM toestel alwaar zich computers bevinden. De zaak stond voor requisitoir en pleidooi.

De officier van justitie heeft een wijziging van de tenlastelegging gevorderd. Daarbij werden wijzigingen in de zaak van de verdachten E.B., G.B., R.T., A.O., G.R., L.G. gevraagd.

De raadslieden van de verdachten waren het niet eens met de wijzigingen en maakte direct bezwaar tegen deze aanpassingen. Volgens de raadslieden gaat het niet om simpele verschrijvingen maar om inhoudelijke wijzigingen die invloed hebben op de positie van hun cliënten.

De officier van justitie stelt dat er geen inhoudelijke wijzigingen zijn in de tenlastelegging en heeft de kantonrechter gevraagd om de wijzigingen als verschrijvingen alsnog toe te staan.

De raadslieden persisteerden bij hun standpunt en verzetten zich tegen de aanpassingen.

De kantonrechter heeft de behandeling van de zaak uitgesteld naar 11 juni 2025 voor de beslissing over de gevraagde wijzigingen van de tenlastelegging en het houden van het requisitoir in de strafzaak van alle verdachten.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-500-kilo-cocaine-in-cockpit-slm-toestel-van-25-maart-2025/

 

Paramaribo, 16 mei 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Uitspraak kort gedingzaak Vereniging Federatie van Para Plantages tegen de Staat Suriname van 30 april 2025

Op 30 april 2025 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in het kort geding dat is  aangespannen door de Vereniging Federatie van Para Plantages (FPP) tegen de Staat Suriname. Deze zaak heeft betrekking op het bezwaar van de FPP tegen de inwerkingtreding van een aantal artikelen van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Volgens de FPP zullen de artikelen 200a tot en met 200i van het nieuw Burgerlijk Wetboek het gemeenschappelijk grondbezit van de nazaten van de Para plantages bedreigen. Zij stellen dat de wetgever hun niet heeft betrokken bij de goedkeuring van de genoemde artikelen.

De FPP vorderde dat de kantonrechter de inwerkingtreding op 1 mei 2024 van de artikelen 200a tot en met 200i van afdeling 4 titel 7 van boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek schorst en de Staat gelast om de inwerkingtreding  van de artikelen aan te houden.

De Staat heeft verweer gevoerd tegen de vordering van FPP. Volgens de Staat is de totstandkoming van het Nieuw Burgerlijk Wetboek op grond van artikel 70 van de Grondwet een taak van De Nationale Assemblee. Daarnaast is de President van de Republiek slechts bevoegd om wetsontwerpen in te trekken waarover er nog geen beslissing is genomen door De Nationale Assemblee. Verder is gebleken dat de wet door de goedkeuring door De Nationale Assemblee en de bekrachtiging van de President van de Republiek de kracht van wet verkregen heeft, de wet is daardoor onschendbaar.

De kantonrechter heeft de FPP niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Daardoor is de vordering van FPP om de artikelen 200a tot 200i te schorsen, niet toegewezen.

De kantonrechter oordeelde dat de rechter aan rechtsregels is onderworpen. Volgens artikel 12 en 13 van de Wet Algemene Bepalingen mogen rechtspraak en wetgever niet op elkaars terrein komen. Daarnaast staat in de Grondwet dat de rechterlijke macht is belast met de berechting van geschillen en dat de rechterlijke macht binnen die taakstelling en bevoegdheid dient te blijven.  De kantonrechter is het eens met de Staat die stelt dat het Nieuw Burgerlijk Wetboek door de goedkeuring en bekrachtiging de kracht van een wet heeft verkregen en dat wetten onschendbaar zijn, hetgeen met zich meebrengt dat de rechter in kort geding de door de FPP genoemde artikelen niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan de algemene rechtsbeginselen. Die bevoegdheid is volgens de kantonrechter door de grondwetgever toegekend aan het Constitutioneel Hof.

 

Paramaribo, 9 mei 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak verdachte K.C. van 30 april 2025

Op 30 april 2025 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte K.C., die verdacht wordt van money-laundering, voortgezet door de kantonrechter. 

De kantonrechter zou beslissen op het verweerpunt van de raadslieden met betrekking tot de bevoegdheid van de kantonrechter om de zaak inhoudelijk te behandelen. De raadslieden stelden dat de behandeling overgedragen zou moeten worden aan de kantonrechter die op een eerder moment de beslissing heeft genomen over het bezwaarschrift.

De kantonrechter kwam tot het oordeel dat de behandeling van de zaak door een andere rechter dan de rechter die de beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift, geen schending oplevert van de beginselen van een goede procesorde.

Het verzoek van de verdediging om de zaak door een andere rechter te laten behandelen is daarom afgewezen.

De zaak is verwezen naar de rolzitting van 5 juni 2025. Op die dag zal de zaak inhoudelijk worden behandeld.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-verdachte-k-c-van-20-maart-3-april-9-april-en-14-april-2025/

 

Paramaribo, 9 mei 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Appeluitspraken in de kortgedingzaken tegen de Staat ingesteld door de politieke partijen NDP, VLS, DNL en A20

Het kort geding van de NDP

Op 20 april 2025 is de uitspraak in hoger beroep gedaan van de zaak die de Nationale Democratische Partij (NDP) en vier kandidaten in kort geding had ingesteld tegen de Staat Suriname. De zaak was met name ingesteld tegen de hoofdstembureau’s van Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini, het Centraal Hoofdstembureau (CHS), het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de President van de Republiek Suriname.

De vordering was ook tegen de President van de Republiek Suriname ingesteld omdat de President de beroepsinstantie is wanneer een politieke organisatie het niet eens is met een besluit van een Hoofdstembureau. De President beoordeelt dan het besluit van het hoofdstembureau opnieuw.

In de zaak van de NDP en de vier kandidaten was onder andere gevorderd dat de Staat werd veroordeeld om de vier kandidaten weer op de kandidatenlijst van de ressortraden te plaatsen. Zij waren van de lijsten geschrapt. De schrapping had plaatsgevonden omdat zij zowel op een kandidatenlijst van de NDP voorkwamen als op de kandidatenlijst van een andere partij. De NDP en de vier kandidaten stelden zich op het standpunt dat het voorkomen op de andere kandidatenlijsten het gevolg was van vervalsingen van bewilligingsformulieren, welke vervalsingen waren gepleegd door onbekenden. Zij waren van mening dat de Staat de wettelijke maatregel van het schrappen niet mocht toepassen omdat zij zich op vervalsing beriepen. De Staat stelde dat zij hun wel moest schrappen omdat niet kon worden uitgezocht of er sprake was van een dubbele bewilliging of van vervalsingen.

De kantonrechter in eerste aanleg heeft op 17 april 2025 vonnis gewezen. De vordering van de NDP en de vier kandidaten is niet toegewezen.

Tegen het vonnis van de kantonrechter zijn de NDP en de vier kandidaten in beroep gegaan bij het Hof van Justitie.

Het Hof heeft op 20 april 2025 uitspraak gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat het zonder diepgaand strafrechtelijk of civielrechtelijk onderzoek niet mogelijk is om uit te maken of er sprake is van het vervalsen van de bewilligingsformulieren. Vooralsnog zullen daarom de hoofdstembureau’s en het beroepsorgaan, de President,  ervan uit moeten gaan dat van een dubbele kandidaatstelling sprake is. Zij hebben daarom de wettelijke procedures moeten volgen die zijn voorgeschreven bij dubbele kandidaatstelling. Ook in hoger beroep zijn daarom de vorderingen van de NDP en de vier kandidaten niet toegewezen.

 

Het kort geding van de VLS

De Volkspartij Leefbaar Suriname 2023 (VLS) heeft ook een kort geding ingediend tegen de Staat en tegen verkiezingsorganen, het CHS en het beroepsinstituut de President van de Republiek.

De VLS diende de vordering in omdat kandidatenlijsten voor ressortraden en districtsraden van haar ongeldig waren verklaard omdat de lijsten niet waren ondertekend door de meerderheid van de bestuursleden of de voorzitter. De VLS stelde dat zij alsnog de gelegenheid moesten krijgen om de lijsten te laten ondertekenen door de bestuursleden of de voorzitter.

De kantonrechter heeft op 19 april 2025 vonnis gewezen. De vordering van de VLS is niet toegewezen.

De VLS heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis.

Het Hof heeft op 23 april 2025 uitspraak gedaan. Het Hof heeft overwogen dat het ongeldig verklaren van de kandidatenlijsten voor de ressortraden niet juist was en dat daarom de lijsten niet ongeldig verklaard moesten worden.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat het toewijzen van de vordering ertoe zal leiden dat de verkiezingskalender in gevaar wordt gebracht. Toewijzing zou als gevolg hebben dat wettelijke procedures en termijnen in acht genomen zouden moeten worden waardoor de verkiezingsdatum waarschijnlijk niet gehaald zou worden. Om die reden was het nodig om een belangenafweging te maken en woog het belang om de verkiezingen voortgang te laten hebben zwaarder dan het belang van de VLS om de kandidatenlijsten in de betreffende ressorten geldig te laten zijn. De vordering is daarom in hoger beroep ook niet toegewezen.

 

Het kort geding van de DNL

Ook de Vereniging de Nieuwe Leeuw (DNL) heeft een kort geding ingesteld tegen het beroepsorgaan de President van de Republiek Suriname. Het hoofdstembureau van het district Wanica had beslist dat de kandidatenlijst voor de ressortraadsleden van het ressort de Nieuwe Grond ongeldig was. Dat was beslist omdat het hoofdstembureau van mening was dat er geen lijst was ingediend.

DNL stelde dat er wel een lijst is ingediend en dat dat blijkt uit het feit dat er een bewijs van ontvangst aan DNL was afgegeven. Op dat bewijs van ontvangst staat dat de kandidatenlijst is ingediend.

De kantonrechter heeft DNL in het gelijk gesteld.

De President als beroepsorgaan heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Aangevoerd werd dat het vonnis onuitvoerbaar is omdat het niet mogelijk is om een lijst te publiceren die niet is ingediend. Bij eventuele uitvoering van het vonnis zal een noodtoestand ontstaan omdat alle onderzoeken opnieuw moeten plaatsvinden. Gevraagd werd om het vonnis van de kantonrechter te vernietigen.

Het Hof heeft geoordeeld dat uit de verklaringen en de overgelegde documenten aannemelijk wordt dat de kandidatenlijst wel is ingediend.

Echter zou naar het oordeel van het Hof het toewijzen van de vordering ertoe leiden dat de verkiezingskalender in gevaar wordt gebracht. Toewijzing zou als gevolg hebben dat de wettelijke procedures en termijnen in acht genomen zouden moeten worden waardoor de verkiezingsdatum waarschijnlijk niet gehaald zou worden. Om die reden was het nodig om een belangenafweging te maken en woog het belang om de verkiezingen voortgang te laten hebben zwaarder dan het belang van DNL om de kandidatenlijst in het betreffende ressort geldig te laten zijn. In hoger beroep is de vordering van DNL daarom niet toegewezen. Het vonnis van de kantonrechter is vernietigd.

 

Het kort geding van A20

De politieke partij A20 heeft ook een kort geding ingediend tegen de Staat. In die zaak ging het ook om het ongeldig verklaren van twee kandidatenlijsten in de ressorten Groningen en Saramaccapolder.

De hoofdstembureau’s waren van mening dat voor de twee bedoelde ressorten geen kandidatenlijsten waren ingediend door A20. A20 was van mening dat er wel kandidatenlijsten waren ingediend en verwees daarbij naar de ontvangstbewijzen die zij van de betreffende hoofdstembureau’s ontvingen. A20 vorderde dat hun kandidatenlijsten als geldig zouden worden aangemerkt. De kantonrechter in kort geding heeft de vordering afgewezen.

Tegen dat vonnis is A20 in hoger beroep gegaan. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de stukken wel aannemelijk wordt dat de kandidatenlijsten zijn ingediend en dat de lijsten ten onrechte ongeldig zijn verklaard. Ook in deze zaak heeft het Hof echter overwogen dat toewijzing van de vordering als gevolg zou hebben dat de Staat, met name de verkiezingsautoriteiten opnieuw alle procedures zouden moeten volgen met inachtneming van alle termijnen.

Het hof overwoog dat, alhoewel het belang van A20 om ook in de twee betreffende ressorten mee te doen wordt erkend, het belang van de Staat om de verkiezingen te doen plaatsvinden op de geplande datum ook in aanmerking moet worden genomen. Daarnaast moet ook het belang van de overige 13 partijen die zich hebben ingeschreven voor de verkiezingen in aanmerking  worden genomen. De vordering is daarom ook in hoger beroep niet toegewezen.

 

Paramaribo, 26 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak verdachte K.C. van 20 maart, 3 april, 9 april en 14 april 2025

Op 20 maart 2025 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte K.C. voortgezet door de kantonrechter. K.C. wordt verdacht van money laundering.

Wat eraan vooraf ging.

Eerder heeft de verdachte K.C. een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend bij de kantonrechter waar zijn zaak voor het eerst voorging. Een bezwaarschrift tegen de dagvaarding is een bezwaarschrift waarmee een verdachte aangeeft dat hij het er niet mee eens is dat hij wordt vervolgd voor een strafbaar feit. Op 9 juli 2024 heeft die kantonrechter bij beschikking het bezwaarschrift gegrond verklaard. De kantonrechter heeft de verdachte buiten vervolging gesteld. Het Openbaar Ministerie is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan.

Het Hof heeft op 14 oktober 2024 in hoger beroep het Openbaar Ministerie in het gelijk gesteld en beslist dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd. Hierdoor wordt de strafzaak tegen de verdachte wel behandeld.

De verdachte is op 6 januari 2025 opnieuw gedagvaard bij een andere kantonrechter.

De raadslieden van de verdachte hebben bij deze andere kantonrechter op de dag van de eerste behandeling als verweer aangevoerd dat deze kantonrechter niet bevoegd is om de zaak inhoudelijk te behandelen, daar het Hof in zijn beschikking niets anders heeft kunnen bedoelen dat dat de zaak verder moet worden behandeld bij de kantonrechter die de beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen. De raadslieden zijn de mening toegedaan dat het Openbaar Ministerie misbruik maakt van het procesrecht en in strijd handelt met een goede procesorde door de verdachte bij een andere kantonrechter te dagvaarden.

Op 20 februari 2025 heeft het Openbaar Ministerie gereageerd op het verweer van de raadslieden en op 20 maart 2025 hebben de raadslieden gereageerd op hetgeen het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd. Daarbij is door de raadslieden jurisprudentie, dat is rechtspraak, aangehaald. Deze rechtspraak is op een later moment overgelegd waarna het Openbaar Ministerie op 3 april 2025 op de rechtspraak heeft gereageerd. Op 14 april 2025 hebben de raadslieden gereageerd op hetgeen op 3 april 2025 door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht.

Hierna is de zaak uitgesteld naar de zitting van 30 april 2025 om 08.30 uur. Op die dag zal de kantonrechter beslissen op het verweerpunt van de raadslieden. Beslist zal worden of de kantonrechter bevoegd is om over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak of dat  de andere kantonrechter, namelijk de kantonrechter die de beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen, de zaak verder zal moeten behandelen.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/uitspraak-raadkamer-zitting-in-hoger-beroep-in-verband-met-bezwaarschrift-verdachte-k-c-van-14-oktober-2024/

 

Paramaribo, 15 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Uitspraak in hoger beroep in kort gedingzaak PVP vs CHS

Op 28 maart 2025 is door het Hof van Justitie uitspraak gedaan in het hoger beroep van het kort geding dat is aangespannen door de Progressief Verheffende Partij (PVP) tegen het Centraal Hoofdstembureau (CHS).

De PVP had op 24 maart 2025, dat is één dag voor de dag van indiening van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen, bij het CHS per brief  het verzoek gedaan om een week extra tijd te krijgen om de kandidatenlijsten in orde te maken. Het CHS hield de partij voor dat dit niet mogelijk was volgens artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling.

Naar aanleiding van deze afwijzing heeft de PVP een kortgeding ingediend waarbij zij vorderde dat de kantonrechter haar een verruimde periode voor het indienen van de kandidatenlijsten toekent, althans een week de ruimte biedt, totdat in een bodemprocedure is uitgemaakt of artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling dwingendrechtelijk van aard is. Volgens de PVP had zij door de eerdere weigering van het CHS om haar als partij te registreren voor deelname aan de verkiezingen, met uitdagingen te maken gehad die ervoor hebben gezorgd dat zij de lijst niet op tijd gereed kon maken voor de indiening.

Het CHS stelde dat het bepaalde in artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling van openbare orde is en dat de in dat artikel genoemde termijn niet kan worden verruimd. Ook stelde het CHS zich op het standpunt dat de PVP vanaf zaterdag 22 maart 2025 voldoende ruimte had om de lijsten in orde te maken. De PVP had ook eerder de ruimte om de voorbereidingen te treffen zodat zij toch tijdig de kandidatenlijsten zou kunnen indienen. Het CHS stelde dat de bepaling van de dag der kandidaatstelling volgens artikel 85 lid 1 en 86 van de Kiesregeling dwingend is geregeld waardoor daarvan niet kan worden afgeweken.

De kantonrechter wees de vordering af. Volgens de kantonrechter betreft het bepaalde in artikel 38 lid 1 van de Kiesregeling een vervaltermijn waarvan niet kan worden afgeweken en brengt de verkiezingsorganisatie met zich mee dat deelnemende partijen zich dienen te houden aan strikt vastgestelde termijnen.

Tegen dit vonnis van de kantonrechter is de PVP in hoger beroep gegaan. Het Hof heeft de zaak op 28 maart 2025 in behandeling genomen en heeft op diezelfde dag uitspraak gedaan. Het Hof heeft het vonnis van de kantonrechter bevestigd en daarbij onder andere overwogen dat de kieswettelijke regelingen nogal formeel zijn. Dit heeft als achtergrond een voor ieder gelijke, eerlijke verkiezing te waarborgen. Daarom is er, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen ruimte voor het CHS om in afwijking van dwingende bepalingen van de Kieswet te beslissen. De vraag die het Hof ter beantwoording voor zich had was de vraag of in casu sprake was van een uitzonderlijke situatie die het verruimen van de termijn zou rechtvaardigen.

Het Hof is tot de slotsom gekomen dat daar geen sprake van was. Het Hof overwoog dat de PVP op 22 maart 2025 gelijk toegang heeft gekregen tot het digitale platform van het CHS waardoor zij de voorbereidingen kon treffen, ook op de zaterdag en zondag. Zij had, zo stelde zij zelf, de volledige medewerking van het CHS en het CBB om de lijsten in orde te maken en te uploaden. Het hof begreep van de PVP dat het probleem niet zozeer was het opmaken en uploaden van de lijsten, doch het feit dat kandidaten door de onzekere situatie die was ontstaan, niet bereid waren als kandidaat op te treden.

Het Hof was van oordeel dat die interne omstandigheid niet op het conto van het CHS kan worden geschreven en dat die omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een zodanige uitzonderlijke situatie dat daarvoor van de strikte termijnen, voorgeschreven door de wet, zou mogen worden afgeweken. 

Het Hof heeft de PVP in het ongelijk gesteld en het vonnis van de kantonrechter bevestigd.

 

Paramaribo, 15 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak verdachte C.L. van 9 april 2025

Op 9 april 2025 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte C.L. voortgezet door de kantonrechter. Deze verdachte, die voorganger is bij een religieuze gemeente, wordt een zedenmisdrijf verweten. Het misdrijf is volgens de vervolging gepleegd jegens een lid van een andere gemeente dan de gemeente waar verdachte lid van is. De zaak stond voor requisitoir. 

De officier van justitie heeft verzocht om uitstel voor het houden van het requisitoir. De kantonrechter heeft ingestemd met het verzoek tot uitstel.

De zaak wordt voortgezet op 11 juni 2025.Op die dag zal de officier van justitie het requisitoir houden.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-verdachte-c-l-van-12-maart-2025/

 

Paramaribo, 14 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak 500 kilo cocaïne in cockpit SLM toestel van 26 maart 2025

Op 26 maart 2025 is de strafzaak tegen de verdachten A.O., S.D., E.B., R.T., G.R., G.B., D.P., O.Z. en L.G. behandeld door de kantonrechter. Deze verdachten wordt verweten overtreding van de Wet Verdovende Middelen, namelijk het uitvoeren van cocaïne. In deze zaak was 500 kilo cocaïne verstopt in een ruimte achter de cockpit van het SLM toestel alwaar zich computers bevinden. De zaak stond voor requisitoir.

De officier van justitie heeft om uitstel gevraagd voor het houden van het requisitoir. De kantonrechter heeft dit verzoek gehonoreerd.

De advocaten van de verdachten A.O., D.P., R.T. en L.G. deden het verzoek tot opschorting van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie verzocht de kantonrechter om de verzoeken af te wijzen omdat de ernstige bezwaren nog recht overeind staan.

De kantonrechter heeft besloten de verzoeken niet in te willigen omdat de ernstige bezwaren nog recht overeind staan.

Op 14 mei 2025 zal het requisitoir worden gehouden en komen de advocaten eventueel ook aan het woord tijdens het pleidooi.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-500-kilo-cocaine-in-cockpit-slm-toestel-van-12-februari-2025/

 

Paramaribo, 14 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak verdachte Z.Q. van 26 maart 2025

Op 26 maart 2025 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte Z.Q. voortgezet door de kantonrechter. Hem wordt verweten op 24 februari 2024 opzettelijk een man van het leven te hebben beroofd in een winkelzaak aan de dr. Sophie Redmondstraat. Voorts is hem zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd. De zaak stond voor toelichting van het pleidooi.

De kantonrechter heeft beslist om de strafzaak uit te stellen naar 28 mei 2025 vanwege afwezigheid van de advocaat.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-verdachte-z-q-van-12-februari-2025/

 

Paramaribo, 14 april 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie


 

Behandeling strafzaak politieambtenaren Pikin Saron van 8 april 2025

Op 8 april 2025 is de strafzaak tegen de verdachten R.A., J.K., K.L., S.W., K.v.B., S.d.J. en R.W. behandeld door de kantonrechter. Het betreft de politieambtenaren die verdacht worden van het doodschieten van de personen van Wolfjager en Dijksteel bij Pikin Saron in mei 2023. De zaak stond voor getuigenverhoor. 

De getuige A.A. was op de zitting aanwezig en is gehoord. Eén der getuigen is gedagvaard doch niet op de zitting verschenen. Hij zal voor de volgende zitting worden medegebracht. Dat betekent dat de politie die getuige zal ophalen en naar de zitting zal brengen voor het verhoor. Een derde getuige zou worden medegebracht, echter heeft de medebrenging niet plaatsgehad. Ook die getuige zal voor de volgende zitting worden medegebracht.

Op 6 mei 2025 om 12.00 uur zal de strafzaak worden voortgezet met het getuigenverhoor van de twee getuigen die zullen worden medegebracht.

Lees ook het vorige bericht: https://rechtspraak.sr/actualiteiten/behandeling-strafzaak-politieambtenaren-pikin-saron-van-4-maart-2025/

 

Paramaribo, 14 april  2025

Communicatie Unit Hof van Justitie